34142 |
de grond omwoelen |
boren:
bǭrǝ (L325p Horn)
|
Met de hoorns de grond omwoelen, gezegd van de koe. [N 3A, 9c]
I-11
|
34627 |
de hoogkar doen achteroverslaan |
opstoten:
opštǭtǝ (L325p Horn)
|
De hoogkar doen achteroverslaan, zodat de berries omhoog steken. Het paard dient daartoe te worden uitgespannen, aangezien de bak van de hoogkar niet kantelbaar is. [N 17, 89]
I-13
|
23594 |
de kaarsen aansteken |
aansteken:
kairseaansjtaike (L325p Horn)
|
De kaarsen aansteken [aanstèèke, aanstaoke?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23599 |
de kaarsen doven |
uitdoen:
oetdoon (L325p Horn),
uitmaken:
oetmake (L325p Horn)
|
De kaarsen doven, uitmaken, uitdoen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23697 |
de kerkgang maken |
de kerkgang doen:
kirkgank doon (L325p Horn)
|
De kerkgang doen/maken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25768 |
de ketel schuren |
ketel schuren:
kę̄tǝl šurǝ (L325p Horn)
|
De ketel na gebruik reinigen. Volgens de zegsman uit L 290 schuurde men de ketel met gele zand. [N 35, 43 add.]
II-2
|
23687 |
de kruisweg bidden |
de kruisweg beden:
kruutswaig baije (L325p Horn)
|
De gebedsoefening langs de 14 staties van Jezus gang van Pilatus naar Golgotha [kruisweg, kruuswèg, kruutswèèg]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34231 |
de melk laten lopen |
(de melk) laten lopen:
lǭtǝ lǫu̯pǝ (L325p Horn)
|
De melk uit de spenen laten vloeien. [N 3A, 70]
I-11
|
33869 |
de merrie bij de hengst brengen |
naar de hengst gaan:
nǭ dǝn heŋst gǭn (L325p Horn)
|
[N 8, 43a en 43b]
I-9
|
33870 |
de merrie dekken |
dekken:
dɛkǝ (L325p Horn)
|
Zie afbeelding 11. [JG 1a, 1b; N 8, 43a en 43b]
I-9
|