20622 |
dronken zijn |
hem om hebben:
hem óm höbbe (L325p Horn)
|
dronken [N 10 (1961)]
III-2-3
|
25232 |
droog blijven |
het blijft droog:
⁄t blieft drèùeg (L325p Horn),
het houdt over:
ət héltj övər (L325p Horn),
t blijft over]:
’t drieftj äöver (L325p Horn)
|
droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25128 |
droog weer |
droog:
dreug (L325p Horn),
drûûch (L325p Horn)
|
droog [DC 45 (1970)], [RND]
III-4-4
|
19656 |
droogdoek, theedoek |
schotelsplag:
šotəlsplak (L325p Horn)
|
de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)]
III-2-1
|
34228 |
droogrek |
melkrek:
mɛlkrɛk (L325p Horn),
tuitenrek:
tø̜i̯tǝrɛk (L325p Horn)
|
Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.]
I-11
|
34156 |
droogstaan |
droogstaan:
drōǝxštǭn (L325p Horn)
|
Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b]
I-11
|
20554 |
drop |
drop:
drop (L325p Horn),
klits:
klits (L325p Horn)
|
drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20565 |
dropwater |
klitswater:
klitswatər (L325p Horn),
klitswààtər (L325p Horn),
klitswáátər (L325p Horn)
|
Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25126 |
druilerig en koud weer |
klam (weer):
klam wair (L325p Horn),
klamm (L325p Horn),
miezerig (weer):
miezerig (L325p Horn),
nat (weer):
eine nate zomer (L325p Horn, ...
L325p Horn),
naat (L325p Horn),
náát (L325p Horn),
regenachtig (weer):
régənègtig (L325p Horn),
rééngəlègtich (L325p Horn),
waterkoud (weer):
watərkaot (L325p Horn)
|
druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)]
III-4-4
|
25131 |
druipen van de regen |
druppelen:
dröppele (L325p Horn),
druppen:
hai drupdje van raige (L325p Horn, ...
L325p Horn),
hai drupt van raige (L325p Horn, ...
L325p Horn),
zijpen:
hai ziepdjevan raige (L325p Horn, ...
L325p Horn),
hai ziepte van raige (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|