e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

Gevonden: 3465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dronken zijn hem om hebben: hem óm höbbe (Horn) dronken [N 10 (1961)] III-2-3
droog blijven het blijft droog: ⁄t blieft drèùeg (Horn), het houdt over: ət héltj övər (Horn), t blijft over]: ’t drieftj äöver (Horn) droog blijven hoewel er regen dreigt, gezegd van het weer [t weert heen [N 22 (1963)] || droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)] III-4-4
droog weer droog: dreug (Horn), drûûch (Horn) droog [DC 45 (1970)], [RND] III-4-4
droogdoek, theedoek schotelsplag: šotəlsplak (Horn) de doek waarmee het afgewassen vaatwerk wordt gedroogd; zijn er verschillende soorten [DC 15 (1947)] III-2-1
droogrek melkrek: mɛlkrɛk (Horn), tuitenrek: tø̜i̯tǝrɛk (Horn) Het houten rek buitenshuis waarop men vaten, melkbussen en emmers te drogen legt. [A 15, 25; monogr.] I-11
droogstaan droogstaan: drōǝxštǭn (Horn) Geen melk meer geven. [N 3A, 72b; JG 1a, 1b] I-11
drop drop: drop (Horn), klits: klits (Horn) drop; Hoe noemt U: Ingedikt sap, aftreksel van zoethout, drop (kalissie, drop) [N 80 (1980)] III-2-3
dropwater klitswater: klitswatər (Horn), klitswààtər (Horn), klitswáátər (Horn) Hoe noemt U: Water waarin drop is opgelost (sepnat, kalissewater, kalissesap, poeliepek, kloters) [N 80 (1980)] III-2-3
druilerig en koud weer klam (weer): klam wair (Horn), klamm (Horn), miezerig (weer): miezerig (Horn), nat (weer): eine nate zomer (Horn, ... ), naat (Horn), náát (Horn), regenachtig (weer): régənègtig (Horn), rééngəlègtich (Horn), waterkoud (weer): watərkaot (Horn) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || nat [SGV (1914)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || natte [een ~ zomer] [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] || wak weer [SGV (1914)] || zomer [een natte ~ ] [SGV (1914)] III-4-4
druipen van de regen druppelen: dröppele (Horn), druppen: hai drupdje van raige (Horn, ... ), hai drupt van raige (Horn, ... ), zijpen: hai ziepdjevan raige (Horn, ... ), hai ziepte van raige (Horn, ... ) droop hij ~ van den regen [SGV (1914)] || druipen [SGV (1914)] || druipt [hij ~ van den regen] [SGV (1914)] || regen [hij droop van den ~ ] [SGV (1914)] || regen [hij druipt van den ~] [SGV (1914)] III-4-4