33755 |
fokmerrie |
fokmeer:
fǫkmē̜r (L325p Horn)
|
Een merrie geschikt voor de kweek of die één of meer veulens gehad heeft. Een kweekmeer werkt niet (Q 168), terwijl een veulensmeer ook in de kar loopt (Q 77). In tegenstelling tot een veulensmeer is een kweekmeer gewoonlijk drachtig. Kleinere boeren zorgen ervoor een veulensmeer te hebben, die jaarlijks een veulen werpt, waardoor elk jaar een aanspanner ter beschikking staat. [JG 1a, 1b; A 4, 2a; L 11, 11; L 20, 2a; L A1, 92; S 27; Wi 4; monogr.]
I-9
|
18784 |
franje |
franjel:
fraanjel (L325p Horn),
frānjǝl (L325p Horn)
|
franje [SGV (1914)] || Randversiering bestaande uit een boordsel met een reeks afhangende draden, meestal in bundels of kwasten bijeengehouden. [N 62, 59; MW; S 9; monogr.]
II-7, III-1-3
|
25240 |
fris weer |
koud:
kaot (L325p Horn)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20494 |
fruit eten |
snaaien:
sjnaajə (L325p Horn),
snageren:
sjnààgərə (L325p Horn)
|
fruit eten; Hoe noemt U: (Veel, onrijp) fruit eten (groezen, snaaien, snatsen, snoeien) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
20536 |
fruiten |
bruin braden:
brōēn braojə (L325p Horn),
fruiten:
fruitə (L325p Horn)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24443 |
fruitworm |
appelmannetje:
eigen spellingsysteem
appele-menke (L325p Horn)
|
worm die in een appel huist [pieremenneke] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
22851 |
fuik |
fuik:
foek (L325p Horn)
|
fuik [SGV (1914)]
III-3-2
|
24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L325p Horn)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17807 |
gaan |
gaan:
gaon (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
gaan [SGV (1914)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25233 |
gaan liggen (van de wind) |
gaan liggen:
hè is gaon ligkə (L325p Horn)
|
gaan liggen, gezegd van de wind [stillen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|