19082 |
guit |
guit:
(v.).
guit (L325p Horn),
snaak:
(m.).
schnaak (L325p Horn)
|
guit [SGV (1914)]
III-1-4
|
21331 |
gulden |
gulden:
gulje (L325p Horn)
|
gulden [SGV (1914)]
III-3-1
|
18541 |
gulp van een broek |
gulp:
gulp (L325p Horn)
|
gulp, met knoopjes te sluiten voorsplit [rötsj, fluitje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20495 |
gulzig |
gulzig:
gulzig (L325p Horn, ...
L325p Horn),
vreetachtig:
vréétègtich (L325p Horn)
|
gulzig; Hoe noemt U: Snel en onmatig in het verorberen van voedsel of drank; schrokachtig (gulzig, gruizig, vratig, slokachtig) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19075 |
gunnen |
gunnen:
gunne (L325p Horn)
|
gunnen [SGV (1914)]
III-1-4
|
34065 |
guste koe |
rind:
rentj (L325p Horn)
|
Jong rund dat maar niet voor de eerste keer drachtig te krijgen is. [N 3A, 24]
I-11
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
killig (weer):
killix (L325p Horn),
schuiverachtig (weer):
sjoevərègtich (L325p Horn),
sjuuvərègtig (L325p Horn),
snijdende kou:
sjniejəndjə kaoj (L325p Horn),
spits (weer):
sjpits (L325p Horn),
zuur (weer):
zoer (L325p Horn)
|
huiverig, koud, guur weer [grellig, zoer, locht, schrauw] [N 22 (1963)] || kil [SGV (1914)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)] || snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29733 |
haag |
heg:
hęk (L325p Horn)
|
Omheining van levend hout ter afpaling van een erf of een stuk land. Men kent verschillende soorten hagen onder andere beukenhaag, elzenhaag, ligusterhaag, meidoornhaag, taxushaag en vlierhaag. [N 14, 62; RND 20; Wi 9; S 13, add.; Vld.; A 25, 4a; L 1a-m; L B2, 279; JG 1b, add.; L 32, 45; monogr.]
I-8
|
24532 |
haagappel |
hanenkul:
hanekulle (L325p Horn)
|
haagappel [SGV (1914)]
III-4-3
|
24876 |
haagwinde |
winde:
wenj (L325p Horn),
-
wingj (L325p Horn),
winj (L325p Horn)
|
Calystegia sepium (L.) R.Br. Zeer algemeen voorkomend onkruid vooral op bouwlanden en vochtige gronden, klimmend in heggen en dergelijke met een tot 3 meter lange, windende, vrijwel kale stengel en hart- tot pijlvormige bladeren. De grote klokvormige bloemen zijn wit (soms roze) van kleur. De plant bloeit van juni tot september en is meer bekend onder de naam pispotjes (Convolvulus sepium L.). Bij de naamgeving wordt vaak geen onderscheid gemaakt of vindt verwisseling plaats met de kleinere, kruipende akkerwinde (zie lemma Akkerwinde). De volgorde van de varianten van het type winde is: 1. de tweelettergrepige woorden; 2. in de eenlettergrepige naar klinker: /e - ē - ę - i/. Zie Pauwels 1933 en Brok 1991. [JG 1c, 2c; A 17, 6a; L 1, a-m; L 1u, 80; L 15, 5; S 11; monogr.; add. uit JG 1b] || haagwinde [DC 17 (1949)], [SGV (1914)]
I-5, III-4-3
|