e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
honingpot pot: pot (Horst), potje: pø̜tjǝ (Horst) Kleine pot, bus of flacon waarin de honing uiteindelijk gedaan wordt voor de consumptie en verkoop. Het aangewezen verpakkingsmiddel voor kleingebruik is de glazen jampot. In grotere hoeveelheden wordt slingerhoning meestal in metalen bussen bewaard en verhandeld. [N 63, 128b; Ge 37, 183; monogr.] II-6
honingslinger honingslinger: honeŋsleŋǝr (Horst) Centrifugeertoestel waarmee de honing uit de raten wordt verwijderd. Men kent verschillende uitvoeringen. De primitiefste vorm bestaat uit een doos met een gazen deksel, die met een paar touwen is opgehangen aan een stok (De Roever, pag. 577). Dit is een éénraamsslinger. Men kent verder een twee-, drie- en vierraamsslinger. Gewoonlijk bestaat een slinger uit een dunne, blikken trommel, waarin aan een verticale as een lichte kooi ronddraait Aan de binnenkant ervan worden de ramen met honing los neergezet. De ramen worden met de hand aangedreven, omdat machinale aandrijving voor deze lichte slingers niet is aan te raden. De overbrenging geschiedt met tandraderen, ofwel met tandrad en wormwiel, ofwel met riemschijven. Wenst men een grotere machine, dan is een z.g. radiale slinger meer geschikt. Hierin worden de ramen met de toplat naar buiten en de onderlat naar de as geplaatst. Door de centrifugale kracht wordt de honing tegen de wanden aan geworpen. Bij de radiale slingers kent men 20-, 30-, 40- en 50-raamsslingers. Door middel van een snijkraan kan men de honing die langs de slingerwand langzaam omlaag loopt via een conusvormige bodem, aftappen. [N 63, 123a; N 63, 122a; N 63, 123b; JG 1b; Ge 37, 173; monogr.] II-6
honingweide honingdracht: honingdracht (Horst) Plaats waar veel honinggevende planten staan. [N 63, 49; Ge 37, 80; monogr.] II-6
honingzeef zift: zeft (Horst) Toestel gemaakt van metalen gaas waarmee de honing gezuiverd wordt van stukjes broed, wasdeeltjes en ander afval. Bij voorkeur gebruikt men een bolvormige of puntvormige zeef. [N 63, 127a; Ge 37, 176; monogr.] II-6
honingzemerij honingzemerij: honeŋzemǝrēj (Horst) Honingverwerkingsbedrijf. Bedrijf waar de ruwe honing door persen, zeven en zuiveren tot eetbare honing wordt gemaakt. Veelal is er sprake van een coōperatief verband van bijenhouders. [N 63, 117; monogr.] II-6
hoofd hoofd: huuət (Horst), kop: kop (Horst, ... ), kòp (Horst, ... ), köp (Horst) hoofd [DC 01 (1931)], [SGV (1914)] || hoofden [SGV (1914)] || voorhoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofd (spotnamen) bol: bòl (Horst), bolles: bölles (Horst), kiebus: kîebes (Horst), knikker: knikker (Horst) [N 10 (1961)]hoofd [DC 01 (1931)] III-1-1
hoofdbalken van de eg bomen: bȳǝm (Horst), hoofdbalken: hūǝf˱bē̜ ̞lǝk (Horst) De rechte of lichtelijk gebogen, zwaardere balkjes van het egraam, die door de lichtere scheien op een bepaalde afstand van elkaar gehouden worden. Meestal zijn - vooral bij de vierhoekige eg - in deze balken de tanden aangebracht. Voor de plaatsen waar men voor de hoofdbalken van de eg geen aparte term gebruikt, zie men het vorige lemma. [JG 1a + 1b; N 11, 69a; N 11A, 155a; monogr.] I-2
hoofddoek neusdoek: nuzzik (Horst) hoofddoek [SGV (1914)] III-1-3
hoofdkaas persvlees: paarsvleis (Horst, ... ), pâârsvleis (Horst) hoofdkaas [DC 30 (1958)] || zult (hoofdkaas) [SGV (1914)] III-2-3