e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
keerstrook, wendakker korte voor: (mv kǫrtǝ vōrǝ)  kǫrtǝ vōr (Horst), vooreind: vøręnt (Horst), vø̄ręnt (Horst), de volgende opgaven zijn meervoud - voor het eerste lid zie men hierboven  [voor]ęndǝ (Horst) Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.] I-1
kegelen kegelen: dər wyrt nimər gəkɛ.gəlt (Horst) met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] III-3-2
kelder kelder: kēͅldər (Horst) kelder [RND] III-2-1
kemphaan kemphaan: kemphaan (Horst) kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)] III-4-1
kennen kennen: kenə (Horst), kènne (Horst) kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)] III-1-4
kerel kerel: kêrel (Horst), kɛ.l (Horst) kerel [RND], [SGV (1914)] III-3-1
keren draaien: drɛ̄ ̝i̯ǝ (Horst, ... ), keren: kīrǝ (Horst) Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW] I-1, II-7
kerk kerk: heej waas te vroeg in de kerk (Horst), kērrik (Horst) kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)] III-3-3
kerkhof kerkhof: kerkhof (Horst, ... ), kèrkhaof (Horst), kèrkhof (Horst), kèrrekhòòf (Horst) Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)] III-3-3
kerkuil kerkuil: kerkuul (Horst), kèrkuul (Horst) kerkuil || uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)] III-4-1