e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lage, natte zandgrond zomp: somp (Horst) [N 27, 35; R 3, 5] I-8
lakschoen lakschoen: lakschoon (Horst, ... ) lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)] III-1-3
lam lam: lam (Horst), lām (Horst), lammetje: lɛmkǝ (Horst), liempje: lemkǝ (Horst), schaapje: sxøpkǝ (Horst), sxø̄pkǝ (Horst), sxø̜pkǝ (Horst) Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.] I-12
lamp lamp: lāmp (Horst) lamp [SGV (1914)] III-2-1
lampenpit lampenlemmet: lampəlēmənt (Horst) lampepit [SGV (1914)] III-2-1
landauer landauer: landauer (Horst) Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.] I-13
landrol houteren wel: hø̜ltǝrǝ [wel] (Horst), ijzeren wel: īzǝrǝ [wel] (Horst), wel: wɛ ̝l (Horst), welboom: wɛ ̝lbūǝm (Horst) De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.] I-2
landstreek streek: streek (Horst) streek (in deze ~) [SGV (1914)] III-4-4
lang ruw haar rond buik en uier duivelshaar: duivelshaar (Horst) Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23] I-9
lang schortlint snoer: sneur (Horst, ... ) linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)] III-1-3