19654 |
hoofdkussen |
kopkussen:
koͅpkøsə (L246p Horst)
|
hoofdkussen [SGV (1914)]
III-2-1
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
hoofdpijn [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33932 |
hoofdstel |
hoofdsel:
høtsǝl (L246p Horst)
|
Stel van leren riemen op het hoofd van het paard als het ingespannen is. Het woordtype hoofdsel is vermoedelijk ontstaan uit hoofdstel. Loesj als simplex of als eerste lid van een samenstelling gaat terug op het Franse louche "schuin/scheel". [JG 1a, 1b, 1c, 2b, 2c; N 13, 17; R 3, 60; monogr.]
I-10
|
23341 |
hoofdtooi van communiemeisjes |
communiesluier:
communiesluujjer (L246p Horst)
|
Sluier, lange witte ~ met een kroontje van wasbloempjes, hoofdtooi van Communiemeisjes. [N 25 (1964)]
III-3-3
|
21868 |
hoog |
meebieder:
mej-beejer (L246p Horst)
|
het bedrag waarmee men het bod verhoogt (door bijv. als verkoper mee te bieden) op een veiling [hoog] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
23277 |
hoogmis |
hoogmis:
huəməs (L246p Horst)
|
hoogmis [RND]
III-3-3
|
26374 |
hoogsel |
hoogsel:
hyxsǝl (L246p Horst)
|
Onderzetstuk bestaande uit een paar stroringen dat onder de korf wordt geplaatst. Dit onderzetstuk of hoogsel plaatst men voor het geval de bijen de raten zo ver uitbouwen dat de korf te klein wordt. Dit hoogsel gebruikt men alleen in de korfteelt. Men kan het onderverdelen in een laag en hoog hoogsel. De hoge onderzetter heeft men vaak nodig wanneer een goed of sterk volk de korf bewoont. [N 63, 5c]
II-6
|
28932 |
hoogte |
hoogte:
hyǝxtǝ (L246p Horst)
|
Benaming voor een verticale maat, in het bijzonder als tweede lid van een samenstelling als rughoogte. [N 59, 46]
II-7
|
23209 |
hoogtijd |
hoogtijd:
hoeəgtied (L246p Horst)
|
hoogtijd [SGV (1914)]
III-3-3
|
22164 |
hooi |
hooi:
hȳi̯ (L246p Horst),
hȳǝi̯ (L246p Horst),
hø̜.i̯ (L246p Horst)
|
Gemaaid en op het veld drogend of gedroogd gras. In de klankkaart is de klankkleur (eerst velair, dan palataal) en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur en lengte staan steeds de diftongen vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht. [N 7, 58; N 14, 88b en 128a; JG 1a, 1b; A 10, 17 en 20; A 16, 1-4; L 1 a-m; L 27, 17; L 34, 70; L 38, 35-36; RND 122; Wi 52; S 14; R (s]
I-3
|