32739 |
keerstrook, wendakker |
korte voor:
(mv kǫrtǝ vōrǝ)
kǫrtǝ vōr (L246p Horst),
vooreind:
vøręnt (L246p Horst),
vø̄ręnt (L246p Horst),
de volgende opgaven zijn meervoud - voor het eerste lid zie men hierboven
[voor]ęndǝ (L246p Horst)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
dər wyrt nimər gəkɛ.gəlt (L246p Horst)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
19664 |
kelder |
kelder:
kēͅldər (L246p Horst)
|
kelder [RND]
III-2-1
|
24181 |
kemphaan |
kemphaan:
kemphaan (L246p Horst)
|
kemphaan (29 alleen langs de rivieren in weiland; mannetjes hebben in het voorjaar bonte veerkragen en houden gezamenlijke schijngevechten [N 09 (1961)]
III-4-1
|
19053 |
kennen |
kennen:
kenə (L246p Horst),
kènne (L246p Horst)
|
kennen [SGV (1914)] || kennen (geen context) [DC 37 (1964)]
III-1-4
|
21283 |
kerel |
kerel:
kêrel (L246p Horst),
kɛ.l (L246p Horst)
|
kerel [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
29111 |
keren |
draaien:
drɛ̄ ̝i̯ǝ (L246p Horst, ...
L246p Horst),
keren:
kīrǝ (L246p Horst)
|
Als men heen en weer ploegt, moet men aan het einde van iedere voor het (de) paard(en) met de ploeg laten draaien, om langs de juist geploegde voor verder te ploegen. Bij de modernere wentelploegen wordt bij het draaien het dubbele ploeglichaam omgekeerd. Bij de oude keerploeg moest men bij het keren het riester en gewoonlijk ook het kouter omzetten. [N 11, 63; N 11A, 98f + 98g + 123c; JG 1a; div.; monogr.] || Omkeren van de stof van een oud kledingstuk, zodat het er weer fatsoenlijk uitziet. In L 27, 74 is gevraagd naar het keren van een jas. [N 59, 190b; N 62, 21a; L 27, 74; MW]
I-1, II-7
|
23214 |
kerk |
kerk:
heej waas te vroeg in de kerk (L246p Horst),
kērrik (L246p Horst)
|
kerk [SGV (1914)] || te vroeg in de kerk zijn [N 08 (1961)]
III-3-3
|
20256 |
kerkhof |
kerkhof:
kerkhof (L246p Horst, ...
L246p Horst),
kèrkhaof (L246p Horst),
kèrkhof (L246p Horst),
kèrrekhòòf (L246p Horst)
|
Kerkhof [kirkuf, doeje kirkuf]. [N 06 (1960)]
III-3-3
|
24182 |
kerkuil |
kerkuil:
kerkuul (L246p Horst),
kèrkuul (L246p Horst)
|
kerkuil || uil: kerkuil (34 gespikkeld oranje boven, wittig onder; hartvormig gezicht; broedt boven in grote schuren en torens; roep [chchchchchchch] [N 09 (1961)]
III-4-1
|