18893 |
kiezen |
kiezen:
kéze (L246p Horst),
uitkiezen:
oëtkéze (L246p Horst)
|
een keus doen uit een aantal voorwerpen of personen [fineren, begeren, uitmunten, uitkiezen] [N 85 (1981)] || het kiezen, de mogelijkheid om te kiezen [keus, keur] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24337 |
kikker |
kwakvors:
kwɛkfōͅrs (L246p Horst),
kwekker:
kwekker (L246p Horst)
|
kikvors, puit [RND] || kikvorsch [SGV (1914)]
III-4-2
|
24336 |
kikkerdril |
kwakvorsenbibbel:
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L246p Horst),
kwekkenbibbel:
kwekkenbibbel (L246p Horst)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
24467 |
kikkerdril (2, bewerkt) |
(-)bibbel, bibber:
kwekkenbibbel (L246p Horst),
kwɛkfoͅrsəmbebəl (L246p Horst)
|
kikkerrit [DC 09 (1940)], [RND]
III-4-2
|
26184 |
kikkers |
kikkers:
kekǝrs (L246p Horst)
|
De ijzeren of houten bekjes aan de voorzijde van de roede waaraan het zeil wordt vastgemaakt. In l 381 waren de kikkers van hout omdat de molen houten roeden had. [N O, 5d; A 42A, 69; N O, 5e]
II-3
|
24309 |
kikkervisje |
kwakvors:
kwekvörsche (L246p Horst),
kwekker:
kwekker (L246p Horst)
|
kikkervisje [DC 09 (1940)]
III-4-2
|
17600 |
kin |
kin:
kin (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst)
|
kin [DC 01 (1931)] || Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [DC 27 (1955)]
III-1-1
|
20308 |
kind (algemene benaming) |
jong:
joong (L246p Horst),
kind:
kiend (L246p Horst),
kindje:
kiendje (L246p Horst)
|
kind [DC 03 (1934)], [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20173 |
kind (troetelnaam) |
dribbeltje:
drūbbelke (L246p Horst),
frbeltje:
cf. VD s.v. "fröbelen
frūbbelke (L246p Horst)
|
het liefkozend woord van ouderen voor kinderen [doeleke, dooier, fies, kadolleken, zoeteken, krotte, schijtgat, drulleke, hummel, etc.] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
18362 |
kinderschort met mouwen |
mouwenscholkje:
moweschölkske (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
kinderschort met mouwen [smul] [N 24 (1964)]
III-1-3
|