34652 |
barouche |
barouche:
barak (L246p Horst)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen, die per twee tegeonver elkaar zitten, met twee deurtjes en met alleen een achterkap. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 14; monogr]
I-13
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
verouderd
bɛrəvo.ts (L246p Horst),
barvoets:
bêrvoets (L246p Horst),
op naakse poten:
op naksə pyət (L246p Horst)
|
barrevoets [SGV (1914)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19313 |
bazige vrouw |
canaille:
karnalje (L246p Horst),
kapitein:
kaptein (L246p Horst)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
doorduwen:
dōōrdouwe (L246p Horst),
in zeik zetten:
in zeik zette (L246p Horst)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
baedelaer (L246p Horst),
schooier:
schoeje (L246p Horst)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
baedele (L246p Horst),
bedelen (L246p Horst),
schooien:
schŏĕje (L246p Horst)
|
aalmoezen vragen voor zijn levensonderhoud [schooien, bedelen, bidden] [N 89 (1982)] || Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b]
II-6, III-3-1
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
bêvert (L246p Horst)
|
bedevaart [SGV (1914)]
III-3-3
|
21558 |
bedienen |
bedienen:
bedéne (L246p Horst)
|
de gevraagde waren in een winkel aan de klant geven [bedienen, gerieven, bestellen] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
19213 |
bedorven (persoon) |
lobbes:
mar.: vgl. ook het lemma "verwend kindje"in afl. 2.2.
lobbus (L246p Horst)
|
met te grote toegeeflijkheid opgevoed, met een bedorven karakter [mouter] [N 85 (1981)]
III-1-4
|