18351 |
lakschoen |
lakschoen:
lakschoon (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
lakschoenen [gelakkerde sjeun] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18147 |
lam |
lam:
lam (L246p Horst),
lām (L246p Horst),
lammetje:
lɛmkǝ (L246p Horst),
liempje:
lemkǝ (L246p Horst),
schaapje:
sxøpkǝ (L246p Horst),
sxø̄pkǝ (L246p Horst),
sxø̜pkǝ (L246p Horst)
|
Jong van het schaap in het algemeen. Zie afbeelding 5. [N 70, 3; R 3, 36; S 20; Wi 5; Wi 12; L 20, 22c; L 6, 25; L 1a-m; JG 1a, 1b; AGV, m 3; A 2, 45; A 2, 1; A 4, 22c; Vld.; monogr.]
I-12
|
19584 |
lamp |
lamp:
lāmp (L246p Horst)
|
lamp [SGV (1914)]
III-2-1
|
19485 |
lampenpit |
lampenlemmet:
lampəlēmənt (L246p Horst)
|
lampepit [SGV (1914)]
III-2-1
|
21145 |
landauer |
landauer:
landauer (L246p Horst)
|
Vierwielig rijtuig voor vier personen met afzonderlijk neerklapbare voor- en achterkap. Tegenwoordig wordt het nog wel eens als bruidswagen gebruikt. De koetsier heeft een aparte bok. [N 101, 13; N G, 51; L 27, 33; monogr.]
I-13
|
32822 |
landrol |
houteren wel:
hø̜ltǝrǝ [wel] (L246p Horst),
ijzeren wel:
īzǝrǝ [wel] (L246p Horst),
wel:
wɛ ̝l (L246p Horst),
welboom:
wɛ ̝lbūǝm (L246p Horst)
|
De vroeger houten, later ijzeren rol om aard-kluiten van geploegd land te breken, de akker vlak te maken, het zaad in de aarde vast te drukken, enz. Zie afb. 81 en 82. [JG 1a + 1b; N 11, 86; N 11A, 183 + 185; N J, 10 add.; N P, 20 add.; A 40, 9; monogr.]
I-2
|
24917 |
landstreek |
streek:
streek (L246p Horst)
|
streek (in deze ~) [SGV (1914)]
III-4-4
|
33787 |
lang ruw haar rond buik en uier |
duivelshaar:
duivelshaar (L246p Horst)
|
Eerste haar dat een veulen verliest. [N 8, 23]
I-9
|
18329 |
lang schortlint |
snoer:
sneur (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
linten, lange ~ of banden waarmee een voorschoot om het middel wordt geknoopt [binders] [N 24 (1964)]
III-1-3
|