25063 |
mondvol |
mondvol:
mondvol (L246p Horst)
|
de hoeveelheid vloeistof of voedsel die men in één keer in de mond kan nemen [mondvol, moffel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23222 |
monnik |
monnik:
munnik (L246p Horst)
|
monnik [SGV (1914)]
III-3-3
|
33809 |
moorkop |
moorkop:
mōrkǫp (L246p Horst)
|
Paard met zwarte kop, manen en staart, terwijl de romp vele witte haren tussen de bruine onderkleur heeft. Het wordt muisvaal of vaalblauw geboren, maar wordt in het eerste levensjaar al zwart. [N 8, 63f]
I-9
|
20521 |
moot vis |
moot:
môêt (L246p Horst)
|
moot; Hoe noemt U: Een snede vis (moot, mook) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19356 |
mopperen |
grieken:
greke (L246p Horst),
kekelen:
kegele (L246p Horst),
mommelen:
Van Dale: mommelen, 1. binnensmonds spreken, mompelen. Vgl. mummelen. mummelen, 1. onduidelijk spreken; mompelen. WNT: mommelen, daarnaast ook mummelen. mummelen, bijvorm van mommelen.
moemele (L246p Horst),
mopperen:
moppere (L246p Horst)
|
binnensmonds mompelen, gezegd van iemand die kwade zin heeft [morren, mompelen, mommelen, mopperen] [N 87 (1981)] || knorrig of boos zonder dat daar een geldige reden voor is [kummelijk, grimmig, gemelijk, gaperig] [N 85 (1981)] || zijn ontevredenheid kenbaar maken [mopperen, preutelen, bobbelen, foeteren, grutten, gruizen, grijzen, kijven, kekelen, mökkelen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
25265 |
morgen, maat van ongeveer 8000 m2 |
morgen:
morge (L246p Horst)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van ongeveer 8000 vierkante meter [morgen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
23224 |
morgengebed |
morgengebed:
mɛrgegebèd (L246p Horst)
|
morgengebed [SGV (1914)]
III-3-3
|
20923 |
mossel |
mossel:
mossel (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
mossel [SGV (1914)]
III-2-3
|
20839 |
mosterd |
mosterd:
mosterd (L246p Horst)
|
mosterd [SGV (1914)]
III-2-3
|
24355 |
mot |
mot:
mot (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
mot [DC 24 (1953)], [SGV (1914)]
III-4-2
|