28782 |
neteldoek |
doek:
dōk (L246p Horst)
|
Oorspronkelijk uit netelgaren, later van licht katoen of mousseline vervaardigd los weefsel in effen binding (Van Dale, pag. 1812). De woordtypen zaandoek, kaasdoek en biestdoek duiden erop dat neteldoek ook gebruikt wordt om melk door te zeven, terwijl berendoek wijst op het feit dat neteldoek dienst kan doen als persdoek bij de bereiding van bessensap. Neteldoek wordt ook gebruikt om kwark te maken. [N 62, 83; N 62,82; N 62, 98; MW; Wi 11; monogr.]
II-7
|
17608 |
neus |
neus:
naas (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst),
nāās (L246p Horst)
|
neus [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
17609 |
neus (spotnamen) |
gevel:
gèvel (L246p Horst),
snotkokker:
snotkoker (L246p Horst)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18343 |
neus van een schoen |
snuit:
snōēt (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
neusgate (L246p Horst)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17613 |
neusvleugel |
neusvleugel:
naasvleugel (L246p Horst)
|
neusvleugel [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18619 |
nevelslinnen mutsje met plooienrand en kinbanden |
neveldoeksen muts:
[sic]
nebeldooksemuts (L246p Horst)
|
mutsje, nevelslinnen ~ met een plooienrand en kinbanden {afb} [nevelskepke, - kap, ievelskepke] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20482 |
nicht |
nicht:
nicht (L246p Horst),
neen
nicht (L246p Horst)
|
nicht; Bestaan er verschillende woorden voor de verschillende soorten van nichten (kinderen van ooms en tantes, kinderen van broers en zusters, achternichten?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
17698 |
nier |
nier:
nier (L246p Horst)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25391 |
niet goed gebroeid |
schrompelen:
(het vel) sxrømpǝlt (L246p Horst)
|
Als men bij het broeien te veel of te heet water gebruikt, is het effect averechts: de haren blijven dan erg vast op de huid zitten en laten zich niet gemakkelijk verwijderen. Opgaven als ''het varken is verbranden de huid is verbrand'' zijn versmolten tot één type "verbrand".' [N 28, 23; monogr.]
II-1
|