33607 |
besvrucht, algemeen |
beer:
bêre (L246p Horst),
bes:
bês (L246p Horst),
kraal:
kralle (L246p Horst)
|
bes [SGV (1914)] || bessen [SGV (1914)] || Een vlezige sapige vrucht die aan een struik groeit (bes, bizzem, bezie, beer, bees, bezing, baaie). [N 82 (1981)]
I-7
|
18845 |
beteuterd |
beteuterd:
beteutert (L246p Horst),
sip:
sip (L246p Horst),
van streek:
van streek ziēn (L246p Horst)
|
beteuterd [SGV (1914)] || op zijn neus kijkend, erg teleurgesteld zijnd [sip, arig, dreuig, vernepen, suf, onnozel, bedonderd] [N 85 (1981)] || van zijn stuk gebracht, van streek [bedonderd, beteuterd] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18378 |
beugeltas |
valiesje:
[sic]
flieske (L246p Horst)
|
tas, sierlijke ~ met beugel die men s zondags op de overrok draagt [beugeltes] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24561 |
beuk |
beuk:
beuək (L246p Horst),
-
beuk (L246p Horst)
|
beuk [SGV (1914)] || beuk (Fagus) [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
24468 |
beukennootje |
beukennootje:
-
beukəneutjəs (L246p Horst)
|
beukennootje [DC 39 (1965)]
III-4-3
|
20786 |
beurs, overrijp |
aangestoken:
aagestoake (L246p Horst)
|
beursch (de peer is ~) [SGV (1914)]
III-2-3
|
19258 |
bevelen |
opdragen:
opdrage (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
iemand nadrukkelijk of met gezag opdragen iets te doen [heten, hieten, ordenen, bestellen, bevelen] [N 85 (1981)]
III-1-4, III-3-1
|
33843 |
bevend schudden met de huid |
razelen:
rāzǝlǝ (L246p Horst)
|
Rillen, beven, huiveren, vooral na zware arbeid, bij koude en uit angst. [N 8, 66 en 68]
I-9
|
17950 |
beweeglijk rondlopen |
kwinkeleren:
kwinkeleere (L246p Horst)
|
lopen: beweeglijk rondlopen [ritse, kwinkeleere] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25107 |
bewolkte lucht |
bewolkte lucht:
de logs is bewolkt, ge zit gen sterre (L246p Horst),
de lôôcht, de hemel is bewolkt, ge zit de sterre (L246p Horst)
|
Hoe zegt men in uw dialect: De lucht, de hemel is bewolkt, je ziet geen sterren. [DC 30 (1958)]
III-4-4
|