24293 |
paling, aal |
aal:
oal (L246p Horst),
paling:
poaling (L246p Horst)
|
aal [SGV (1914)] || paling [SGV (1914)]
III-4-2
|
25402 |
pan of ketel met het hete gietwater |
drinkenstuitje voor poten:
drenkǝstøtjǝ vōr pȳǝt (L246p Horst),
moor:
mūr (L246p Horst)
|
In het stenen fornuis waarin de boerin vroegende was kookte, wordt water verhit. Met een pan, ketel of emmer schept men hieruit heet water dat dan over het varken wordt gegoten. Beschikt men niet over een dergelijk fornuis, dan wordt het water in ketels e.d. op de kachel of een gewoon keukenfornuis verwarmd. [N 28, 20]
II-1
|
32736 |
pand, bed |
tijl:
til (L246p Horst
[(vijf tot acht m)]
)
|
Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e]
I-1
|
22842 |
pandverbeuren |
pandroven:
bandroeəve (L246p Horst)
|
pandverbeuren [SGV (1914)]
III-3-2
|
18295 |
pantoffel |
pantoffel:
pantoefels (L246p Horst),
puntoefels (L246p Horst)
|
Hoe noemt men de pantoffels? [DC 09 (1940)] || Pantoffel. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men in uw dialect die met een opstaande achterkant? [DC 44 (1969)]
III-1-3
|
20558 |
pap |
brij:
brij (L246p Horst),
pap:
pap (L246p Horst)
|
brij; Hoe noemt U: Half vast, half vloeibaar gekookt gerecht van een heel of half gemalen graansoort (gort of meel) of rijst (brij, kwet, prol, pap) [N 80 (1980)] || pap [DC 35 (1963)]
III-2-3
|
21126 |
papier |
papier:
pappeer (L246p Horst)
|
papier [SGV (1914)]
III-3-1
|
20560 |
parelen |
priegelen:
priegele (L246p Horst)
|
parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18406 |
parfum |
parfum:
parfūūm (L246p Horst)
|
reukstof in geconcentreerde vorm [parfum, odeur] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
28840 |
pasband |
zelfkantje:
zęlfkē̜ntjǝ (L246p Horst)
|
Linnen bandje dat in een kledingstuk wordt meegenaaid om uitrekken te voorkomen. [N 59, 41; MW]
II-7
|