29098 |
te eng |
te eng:
tǝ ęǝŋ (L246p Horst)
|
Te nauw, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130b; N 62, 26b; MW]
II-7
|
18241 |
te groot zijn |
bolderen:
WNT: bolderen (I)...
boldere (L246p Horst)
|
niet passen, gezegd van kledingstukken [pronsen, bolderen] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
25442 |
te snel verwerkt |
zich niet meesnijden:
(het vlees) snīt zex nēt mē.j (L246p Horst),
zich niet mooi snijden:
snit zex nēt mūǝj (L246p Horst)
|
Het slachtvee moet, nadat het is gedood en uitgeslacht, een poos besterven. Pas als het vlees door en door koud is geworden kan het verwerkt worden. Doet men dit eerder, dan is de smaak van het vlees minder en bederft het veel sneller. Bovendien laat niet afgekoeld vlees zich veel moeilijker snijden dan koud vlees, dat immers steviger is. [N 28, 96; monogr.]
II-1
|
29095 |
te wijd |
te wijd:
tǝ wīt (L246p Horst)
|
Te ruim, gezegd van een kledingstuk of kledingstukonderdeel. [N 59, 130a; N 62, 26c; MW]
II-7
|
24385 |
teek |
horzel:
horzels (L246p Horst),
steek:
stēͅk (L246p Horst)
|
teek [DC 30 (1958)]
III-4-2
|
33793 |
teelballen, testes |
kloten:
klūǝtǝ (L246p Horst)
|
[JG 1b; N 8, 36, 37a, 37b, 37c en 38]
I-9
|
17680 |
teen |
teen:
tien (L246p Horst),
tīēn (L246p Horst),
tīēən (L246p Horst, ...
L246p Horst),
tīēəne (L246p Horst)
|
teen [SGV (1914)] || teen (toon) [DC 01 (1931)] || tenen [SGV (1914)]
III-1-1
|
33835 |
teentreder |
teentreder:
tīǝntrē̜i̯ǝr (L246p Horst)
|
Paard met naar binnen gedraaide hoeven, waarvan het het voorste deel eerst op de grond zet, omdat een achterpees lam is; daardoor heeft het geen vlotte gang. [N 8, 84b]
I-9
|
21208 |
telegram |
telegram:
tellegram (L246p Horst)
|
telegram [SGV (1914)]
III-3-1
|
32965 |
telen, verbouwen |
kweken:
kwīǝkǝ (L246p Horst)
|
Het voor gebruik tot ontwikkeling brengen van een gewas. Zie ook de meer specifieke lemma''s ''zaaien'' (2.1) en ''poten, planten'' in aflevering I.5. Voor twachten zie Rutten, Haspengouwsch Idioticon 239: "winnen van zaad". [N Q, 9; L 1 a-m; S 20; Wi 43; monogr.]
I-4
|