19346 |
weerbarstig |
dwars:
dwars (L246p Horst)
|
zich niet schikken, weerbarstig [dwars, nippig, contrare] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
wèrbòrsel (L246p Horst)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25112 |
weerlichten |
weerlichten:
wèèrlichte (L246p Horst),
wéélichte (L246p Horst),
wéérlichte (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst)
|
bliksemen in de verte zonder dat het dondert [weerlichte] [N 06 (1960)]
III-4-4
|
25110 |
weerlichtx |
weerlicht:
wêrlicht (L246p Horst)
|
bliksem [SGV (1914)]
III-4-4
|
25206 |
weersgesteldheid |
weer:
wèr (L246p Horst),
Opm.: netals bij Eng. where.
wear (L246p Horst)
|
weer [DC 03 (1934)], [SGV (1914)]
III-4-4
|
33820 |
weerstand biedend |
wreed in de muil:
vrē̜t en dǝ mul (L246p Horst)
|
Hard in de bek, minder gevoelig voor de toom. Het paard verzet zich tegen het trekken, vooral bij het begin van een nieuw of lang niet gedaan werk, of als het hard moet trekken. [N 8, 64e]
I-9
|
23335 |
weerwolf |
weerwolf:
wèrwolf (L246p Horst)
|
weerwolf [SGV (1914)]
III-3-3
|
20436 |
wees |
wees:
wees (L246p Horst)
|
wees [SGV (1914)]
III-2-2
|
21247 |
weg |
weg:
eɛəx (L246p Horst),
wɛəx (L246p Horst)
|
weg [RND]
III-3-1
|
33663 |
wei |
wei:
węi̯ (L246p Horst)
|
In het algemeen een stuk weiland of grasweide waar het vee graast. Bedoeld is een niet-omheinde weide. [N 14, 50a; N 14, 50b; N 5AøIIŋ, 76d; N 5AøIIŋ, 76e; N M 4a; L 19B, 2a!; L A2, 430; L 4, 40; L 32, 45; JG 1b, 1d, 2c; A 10, 3; A 3, 40; RND 20; Wi 4; R; S 43; Vld.; N 14, 129 add.; monogr.]
I-8
|