30978 |
zool |
zool:
zǭl (L246p Horst)
|
Het gedeelte van de onderkant van de hoef rondom de straal (3.6.3). [N 8, 33]
I-9
|
18342 |
zool van een schoen |
zool:
zoal (L246p Horst, ...
L246p Horst)
|
zool van een schoen [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28991 |
zoom |
zoom:
zuǝm (L246p Horst)
|
De omgeslagen en vastgenaaide rand aan een stuk weefsel of een kledingstuk. Volgens Het Beste Naaiboek (pag. 290) zijn er drie soorten zomen: de omgeslagen zoom, de valse zoom en de apart aangezette zoom. Zie afb. 38. [N 62, 14a; L 8, 126; Gi 1.IV, 15; MW; S 46; monogr.]
II-7
|
20189 |
zoon |
jong:
joong (L246p Horst, ...
L246p Horst),
zoon:
zoon (L246p Horst, ...
L246p Horst,
L246p Horst,
L246p Horst)
|
(zoon;) Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || zoon [SGV (1914)] || zoon; (Hoe wordt de zoon door de ouders aangesproken, als hij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] || zoon; onze buurman heeft een zoon en een dochter; volw. [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19233 |
zorgen voor |
bekommeren:
bekômmere (L246p Horst)
|
toezien en moeite doen dat iets uitgevoerd of onderhouden wordt [gadeslaan, bezorgzaam zijn, bekommerd zijn] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
20826 |
zout |
zout:
zalt (L246p Horst)
|
zout [DC 03 (1934)]
III-2-3
|
19222 |
zuchten |
zuchten:
zuchte (L246p Horst)
|
zuchten [snokke] [N 10 (1961)]
III-1-4
|
21072 |
zuigen |
zuigen:
zugə (L246p Horst),
zuuge (L246p Horst),
zuuXe (L246p Horst),
zy(3)̄gə (L246p Horst)
|
limonade door een rietje zuigen [DC 35 (1963)] || zuigen [DC 38 (1964)] || zuigen [suuke, snekke] [N 10 (1961)]
III-2-3
|
20286 |
zuigfles |
flesje:
fleske (L246p Horst)
|
zuigfles; een fles met speen om zuigelingen met melk te voeden [teuter, lots, tutter, teuterfles] [N 86 (1981)]
III-2-2
|
21324 |
zuinig |
benauwd:
benauwd (L246p Horst),
zuinig:
zuinig (L246p Horst)
|
van zijn bezit telkens een zo klein mogelijk gedeelte uitgevend om te sparen [zuinig, econoom, civiel, benauwd, kiem] [N 89 (1982)] || zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|