25252 |
el, maat van 0,69 m |
el:
el (L246p Horst)
|
de maat die een lengte aangeeft van 68 cm [el, mut] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28846 |
elastiek |
elastiek:
ęlǝstik (L246p Horst)
|
Band- of koordvormig stuk gummi. Elastiek komt voor als enkele draad of als gevlochten of geweven band, in verschillende breedten, en het kent vele toepassingen. [N 59, 42; N 62, 61; L 34, 86; MW; monogr.]
II-7
|
18829 |
ellende (lijden) |
ellende:
ellende (L246p Horst),
misre:
misére (L246p Horst)
|
een rampzalige, zeer beklagenswaardige toestand [ellende, miserie] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
24504 |
els |
els:
ę̄ls (L246p Horst),
ɛls (L246p Horst),
priem:
prę̄m (L246p Horst)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
17703 |
endeldarm |
endeldarm:
endeldèèrm (L246p Horst)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20333 |
enig kind |
einzig kind:
insig kind (L246p Horst)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
ēnkəl (L246p Horst),
ènkel (L246p Horst),
énkel (L246p Horst),
ênkel (L246p Horst)
|
enkel [DC 01 (1931)], [SGV (1914)]
III-1-1
|
32625 |
enkele kunstmestsoorten |
beendermeel:
bę̄ndǝrmę̄l (L246p Horst
[(fosforzuurhoudende meststof uit de jaren 1914 tot 1920)]
),
chili:
sili (L246p Horst),
kalizout:
kālizālt (L246p Horst),
kalk:
kã.lǝk (L246p Horst),
leskalk:
ø̜skā.lǝk (L246p Horst),
thomasslakken:
tūǝrmǝsslakǝ (L246p Horst)
|
In dit lemma is een aantal (verzamel)termen voor moderne kunstmestsoorten bijeengezet. De opsomming is verre van volledig, omdat naar het gebruik en de uitspraak van evt. regionale en algemene benamingen voor de verschillende kunstmeststoffen niet overal, noch genoegzaam werd geïnformeerd. [N 11A, 62b; N 11, 27 add.; N P, 8 + 9 add.; div.; monogr.]
I-1
|
33605 |
enten |
enten:
ēnte (L246p Horst),
ɛntə (L246p Horst),
oculeren:
okəlērə (L246p Horst)
|
[RND 10] [SGV (1914)]
I-7
|
19013 |
er heet aan toegaan |
spannen:
⁄t spant (L246p Horst)
|
er heet aan toegaan, er heftig aan toegaan [spannen] [N 85 (1981)]
III-1-4
|