19872 |
afrikaantje |
afrikaan:
afrikaan (L246p Horst)
|
Afrikaantje (tagetes patula). De bladeren zijn samengesteld en tevens ovaal. De bloemkorfjes staan op zeer verdikte stelen. Het zijn lage plantjes, welke vaak gebruikt worden voor randen en mozaïek-perken. De bloemen zijn donkergeel, meest met bruin gekle [N 92 (1982)]
III-2-1
|
32755 |
afschepschop |
schup om af te scheppen:
sxøp øm āf tǝ sxø̜pǝ (L246p Horst)
|
Een afschepschop is een schop die men gebruikt bij het spitten, om de ruwe en vaak begroeide bovenlaag van de uit te spitten voor af te scheppen en in de open voor te deponeren. Vergelijk ook het vorige lemma. Zoals uit enkele termen blijkt, betreft het vaak een schop die ook voor ander schepwerk gebruikt wordt. [N 11A, 149b; N 18 add.; div.]
I-1
|
25089 |
afscheuren, afritsen |
afritsen:
aafritse (L246p Horst)
|
afscheuren [rippen, afritsen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
28443 |
afstandblikje |
afstandblikje:
afstandblikje (L246p Horst)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
29030 |
aftekenen met krijt |
aftekenen:
āftęjkǝnǝ (L246p Horst)
|
In verband met het passen de kledingstukken aftekenen met krijt. [N 59, 75; N 59, 74]
II-7
|
21383 |
aftroggelen |
aftroggelen:
aaftroggele (L246p Horst),
afzetten:
aafzette (L246p Horst)
|
listig of met bedrog iets van iemand weten te krijgen [troggelen, aftroggelen, uitschillen, affoefelen, aftruifelen, aftisselen, afstrepen, affutselen, afzetten] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
34002 |
aftuigen |
aftouwen:
aftǫu̯ǝ (L246p Horst)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
kaal worden:
kaal were (L246p Horst)
|
afvallen van bladeren [DC 48 (1973)]
III-4-3
|
19529 |
afwasteil, afwasbak |
afwasbak:
afwasbak (L246p Horst),
gootsteen:
gòtstīēn (L246p Horst),
spoelbak:
spuulbak (L246p Horst),
wasblik:
wasblèk (L246p Horst)
|
afwasbak [N 07 (1961)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
schotelwater:
schôtelwater (L246p Horst)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|