18206 |
gat in een kledingstuk |
kot:
koot (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt U een gat in kleding? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
25624 |
gaten in de kruim |
blaasjes:
bloǝskǝs (L414p Houthalen)
|
De oorspronkelijke vraagstelling in N 29, 69b luidde: "Hoe noemt men de gaten in de kruin van het brood?" Het feit dat dit ''kruin kruim'' moest zijn, heeft de beantwoording niet noemenswaardig beïnvloed. [N 29, 69b; N 29, 69a; monogr.]
II-1
|
21316 |
gauwdief |
schelm:
ps. omgespeld volgens Frings!
sxeͅləm (L414p Houthalen)
|
een dief die op behendige, listige wijze te werk gaat [gauwdief, schelm] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
19446 |
gazon |
grasperk:
grōͅspɛrk (L414p Houthalen)
|
Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20742 |
gebakje |
klein gebak:
klē gəbák (L414p Houthalen)
|
Gebakje (buntje, taartje, gatoke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20683 |
gebakken aardappelen |
patatten in de pan:
pátátə en ə pán (L414p Houthalen)
|
In schijfjes gebakken aardappelen (erpel in de pan, kosjes, petatteschijfkes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
30718 |
gebarsten |
gebarsten:
gǝbǫrstǝ (L414p Houthalen)
|
Gezegd van verflagen die scheuren vertonen. ø̄De oorzaak van scheuren in een verflaag is gelegen in een tekort aan elasticiteit der laag bij goed hechten aan den ondergrond. Verder kunnen tot het ontstaan van scheuren medewerken plotselinge temperatuurswisselingen, een te vette ondergrond, de spanningen die door langzamer drogen der grondlagen ontstaan, en sterk uiteenloopende uitzettingscoëfficiënten van grond- en deklaagø̄ (Zwiers II, pag. 324). [N 67, 69c]
II-9
|
23700 |
gebed |
gebed:
gebed (L414p Houthalen)
|
Een gebed, [jebed?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23701 |
gebeden |
gebeden:
gebieeje (L414p Houthalen)
|
De gebeden meervoud. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17623 |
gebit |
gebeet:
gǝbē.t (L414p Houthalen),
gebit:
gebeet (L414p Houthalen),
gəbet (L414p Houthalen)
|
Het geheel van alle tanden en kiezen van een paard. [JG 1a, 1b; N 8, 17 en 18b] || hij heeft een goed gebit [ZND 35 (1941)]
I-9, III-1-1
|