28443 |
afstandblikje |
afstandblikje:
afstandblikje (L414p Houthalen)
|
Blikje dat op de lange oren van de ramen wordt geschoven. Het dient ervoor om deze ramen op een bepaalde afstand van elkaar te houden. Het gewone afstandblikje heeft een breedte van 37 mm. De afstandblikjes worden op in de broed- en honingkamer gemonteerde draaglijsten gehangen. [N 63, 10m]
II-6
|
22137 |
afstandskaart met coördinaten |
vliegpunt:
vlieegpunt (L414p Houthalen)
|
Hoe heet verder in Uw dialect: de afstandskaart met coördinaten? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
33086 |
afsteker |
afsteker:
āfstiękǝr (L414p Houthalen)
|
Bij het bergen van de oogst in de schuur zijn altijd twee, soms ook drie personen betrokken. De afsteker (dit lemma) werpt de schoven van de oogstkar naar beneden; de tasser (lemma ''tasser in de schuur'', 5.1.13) tast de schoven op in het schuurvak. Als de afstand tussen de afsteker en de tasser te groot is geworden wanneer men al hoog is gevorderd op de tas, worden de schoven door een derde persoon (lemma ''bijgooier'', 5.1.14) doorgegeven. Dit lemma bevat de benamingen voor degene die de schoven van de kar af aanreikt aan degene die stapelt, of eventueel aan de tussenpersoon. Normaal gesproken is dit een neergaande beweging (af-). Sommige opgaven bevatten het voorvoegsel op-; hierbij moet wel gedacht worden aan een hoger dan de wagen gelegen graanstapel. [N 15, 47; monogr.]
I-4
|
30791 |
afstoppen |
insmeren bet stopverf:
ensmērǝ bǝ stǫp˲vɛrǝf (L414p Houthalen)
|
Een ruit met behulp van stopverf in de sponning vastzetten. [N 67, 90e]
II-9
|
31338 |
aftekenen |
aftraceren:
ǭftrasērǝ (L414p Houthalen)
|
De afmetingen van een werkstuk met behulp van een kraspen of krasblok op het plaatmateriaal aftekenen. Zie ook de toelichting bij deze lemmata. [N 64, 81b; N 66, 2b; N 33, 380]
II-11
|
33031 |
aftrekken, uitwinnen |
afrollen:
ā.frǫlǝ (L414p Houthalen)
|
Na het inkappen rolt de maaier met de mathaak de halmen samen en haalt ze naar zich toe. Het is de "tweede fase" van de zichtbehandeling. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en bij het lemma ''afleggen'' (4.4.3) bij het maaien met de zeis. [N 15, 16g; JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 23, 16.2; L 48, 34.2; Lu 2, 34.2; monogr.; add. uit N 15, 16i]
I-4
|
34002 |
aftuigen |
uitdoen:
ou̯ǝt˱dūn (L414p Houthalen)
|
Het paard van het trektuig ontdoen door de verschillende delen van het paardetuig los te gespen en af te nemen. [JG 1b; N 8, 97b]
I-10
|
24848 |
afvallen van bladeren |
vallen:
vaallen (L414p Houthalen),
vāāllen (L414p Houthalen)
|
afvallen v. bladeren [ZND 32 (1939)]
III-4-3
|
19429 |
afwasborstel |
borstel:
boͅrsəl (L414p Houthalen)
|
Borstel waarmee potten en pannen gereinigd worden (borstel, schrobbertje) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19655 |
afwaswater |
afwaswater:
aafwaswaoter (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u in uw dialect het water waarin men de vaat doet/gedaan heeft? [N105 (2000)]
III-2-1
|