19108 |
haast |
haast:
haost (L414p Houthalen)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18986 |
haast hebben |
zich spoeden:
zich spoën (L414p Houthalen)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
18994 |
haastig |
gejaagd:
gejaagd (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
haastig:
haostig (L414p Houthalen),
heistig (L414p Houthalen)
|
Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)]
III-1-4
|
24319 |
hagedis |
hagedis:
hāgədeͅs (L414p Houthalen)
|
hagedis [ZND B2 (1940sq)]
III-4-2
|
25245 |
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) |
hagelklot:
hagelklotten (L414p Houthalen),
hagelsteen:
hagelstien (L414p Houthalen)
|
hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)]
III-4-4
|
27379 |
hak |
hak:
hak (L414p Houthalen),
krebber:
krɛbǝr (L414p Houthalen),
vers:
vars (L414p Houthalen)
|
De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.]
I-5, II-10
|
18180 |
hak van een schoen |
vers:
de vars (L414p Houthalen),
vars (L414p Houthalen),
vars va`nə sxuən (L414p Houthalen)
|
hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)]
III-1-3
|
32878 |
hak van het blad van de zeis |
vars:
vars (L414p Houthalen)
|
Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.]
I-3
|
18791 |
haken |
crocheteren (<fr.):
cresteeren (L414p Houthalen),
krestērən (L414p Houthalen),
krəštērə (L414p Houthalen)
|
Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)]
III-1-3
|
28863 |
haken en ogen |
haak en oog:
hǭk ɛn ūx (L414p Houthalen),
haken en ogen:
huǫkǝn ǝn ūgǝ (L414p Houthalen),
hīǝk ɛn ø̜jx (L414p Houthalen),
hūkǝn ɛn ūgǝ (L414p Houthalen),
hǭkǝn ɛn ūgǝn (L414p Houthalen)
|
Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11]
II-7
|