e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haast haast: haost (Houthalen) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] III-1-4
haast hebben zich spoeden: zich spoën (Houthalen) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] III-1-4
haastig gejaagd: gejaagd (Houthalen, ... ), haastig: haostig (Houthalen), heistig (Houthalen) Grooten haast hebben [ZND 26 (1937)] || haastig [ZND 26 (1937)] III-1-4
hagedis hagedis: hāgədeͅs (Houthalen) hagedis [ZND B2 (1940sq)] III-4-2
hagelsteen, hagelkorrel (mv.) hagelklot: hagelklotten (Houthalen), hagelsteen: hagelstien (Houthalen) hagelsteen, zo dik als ... [ZND 26 (1937)] III-4-4
hak hak: hak (Houthalen), krebber: krɛbǝr (Houthalen), vers: vars (Houthalen) De verhoging, al of niet geheel of gedeeltelijk van leer, onder de hiel van de voet. [N 60, 233c; N 60, 126a; N 60, 169a; L 48, 28a; L 48, 28b; L 1a-m; L 1u, 82; L 5, 50; N 7, 37b; L 29, 42; monogr.] || Werktuig om de grond los te hakken, spade met een gekromd blad. Het gereedschap had een algemeen doel en diende, behalve om te wieden, ook voor andere doeleiden, zoals het schrapen (van strooisel of mest), het egaliseren van te diep uitgereden karresporen, het aanhogen van aardappelen (vergelijk het lemma Aanaardhak), enz. Deze nevendoeleinden zijn hier en daar in de benamingen terug te vinden. [N 11, 88; N 12, 45; N 15, 4 en 6a; N 18, 37, 40 en 41; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 42, 40; monogr.] I-5, II-10
hak van een schoen vers: de vars (Houthalen), vars (Houthalen), vars va`nə sxuən (Houthalen) hak (van de schoen) [ZND B1 (1940sq)] || hoe heet het achterdeel van de schoen (fr. talon) ? [ZND 29 (1938)] III-1-3
hak van het blad van de zeis vars: vars (Houthalen) Het brede uiteinde van het blad van de zeis, aan de zijde van de arend. Zie afbeelding 5, nummer 2. Sommige opgaven hebben betrekking niet alleen op het puntige uiteinde van de snede aan de zijde van de arend, maar op de gehele brede zijde van het blad, doorlopend tot de rug. Van een dergelijke toevoeging is sprake bij: vars 113, 115, 117, 118a, 172, 173, 176a, 179, 182, 219, 177, 186, 223, Q 73, 157a, 160, 161, 164, 166, 240; voet: L 324. [N 18, 68b; JG 1a, 1b; monogr.] I-3
haken crocheteren (<fr.): cresteeren (Houthalen), krestērən (Houthalen), krəštērə (Houthalen) Haken, crocheren. [ZND 35 (1941)] || Manier van handwerken waarbij met een metalen pen met een weerhaak een lussenweefsel wordt vervaardigd (haken, crocheteren, stroppen) [N 79 (1979)] III-1-3
haken en ogen haak en oog: hǭk ɛn ūx (Houthalen), haken en ogen: huǫkǝn ǝn ūgǝ (Houthalen), hīǝk ɛn ø̜jx (Houthalen), hūkǝn ɛn ūgǝ (Houthalen), hǭkǝn ɛn ūgǝn (Houthalen) Kleine metalen haakjes en ringetjes die, langs de zomen van kledingstukken genaaid, dienen om deze te sluiten. [N 62, 51; L 1a-m; L 24, 40b; L 49, 25; MW; S 11] II-7