19415 |
het vuur doven |
doven:
duvə (L414p Houthalen),
uitdoven:
uət˃duvə (L414p Houthalen)
|
Het branden doen eindigen (blussen, doven) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
23801 |
het vuur wijden op paaszaterdag |
paaszaterdag:
poaszoaterdaag (L414p Houthalen)
|
Het gebruik om op Paaszaterdag het vuur te wijden. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
32923 |
heukeling |
heukel:
hø̄.kǝl (L414p Houthalen),
heukeltje:
hø̄.kǝlkǝ (L414p Houthalen)
|
Het kleinste hoopje halfdroog hooi dat men ''s avonds maakt door het opwerken van de rijen, om ze ''s anderendaags weer uiteen te gooien. De kaarten 40, 42 en 44, respectievelijk "heukeling", "hoop" en "opper" hebben alle drie dezelfde opbouw, die weer in verband staat met de opbouw van de kaarten 39, 41 en 43: "op heukelingen zetten", "op hopen zetten" en "op oppers zetten". Voor deze zes kaarten zijn ook dezelfde symbolen voor gelijke opgaven gebruikt. [N 14, 104 en 103 add.; JG 1a, 1b, 2c; A 16, 3a; A 42, 20a, L 36, 1; L 38, 38a; monogr.]
I-3
|
32924 |
heukelingen spreiden |
daaldoen:
dōǝ.ldū.n (L414p Houthalen)
|
Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.]
I-3
|
17645 |
heup |
heup:
heup (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen),
hōp (L414p Houthalen)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || heup [N 10b (1961)]
III-1-1
|
33704 |
heuvel |
zandhoop:
zanthup (L414p Houthalen)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
hoogte:
wa ien huugte (L414p Houthalen),
wat een heugte (L414p Houthalen),
zandhoop:
nə zanthup (L414p Houthalen)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
25028 |
hevige slag |
klavats:
klavats (L414p Houthalen)
|
een hevige slag [klawats, klavets, klavans] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vars (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen)
|
een hiel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
23901 |
hiernamaals |
hemel:
hiemel (L414p Houthalen)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|