e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoek van een stuk land top: top (Houthalen) Een hoek of punt van een stuk land. [N P, 1; A 33, 10; monogr.] I-8
hoekschop corner (eng.): koͅrnər (Houthalen) Hoekschop. [DC 49 (1974)] III-3-2
hoeksteen hoeksteen: hokstīn (Houthalen) Metselsteen die wordt gebruikt op de hoeken van metselwerk. Volgens de invuller uit L 210 is de maat van de hoeksteen afhankelijk van het soort metselverband. Het kan een hele steen zijn, maar meestal is het een 'drieklezoor', driekwart van een metselsteen. Zie ook het lemma 'Drieklezoor' in wld ii.8, pag. 74. [N 31, 9c] II-9
hoektand oogtand: nen oegtand (Houthalen), oegtaan (Houthalen) een dikke tand; indien er twee verschillende woorden bestaan, de beide woorden opgeven voor: een gewone dikke tand [ZND 29 (1938)] || oogtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
hoektroffel hoektruweel: hǫk[truweel] (Houthalen) Metselwerktuig om hoeken te bepleisteren. Het blad van de hoektroffel is V-vormig gebogen en biedt op deze wijze de mogelijkheid een zuivere lijn van het pleisterwerk te verkrijgen. Zie afb. 1c. In K 278 kende men 'hoekpleisters' voor een buitenhoek ('vør nǝn˱ bø̜̄jtǝnhuk') en voor een binnenhoek ('vør nǝn˱ benǝnhuk'). Ook de invuller uit Q 83 maakt dit onderscheid. Volgens de invuller uit Q 198a wordt de hoektroffel niet gebruikt door de metselaar, wel door de stucadoor. Zie voor de fonetische documentatie van de woorddelen '-(troffel)' en '-(truweel)' het lemma 'troffel'. [N 30, 8b; monogr.] II-9
hoepel ring: ring (Houthalen), rink (Houthalen), puntje onder de e  nə ren (Houthalen) Een hoepel (ijzeren of houten ring die door de kinderen voortgedreven wordt). [ZND 27 (1938)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] III-3-2
hoepelen met de ring spelen: met den ring spelen (Houthalen), ringen: ringe (Houthalen) Hoe heet: met zon ring [hoepel] spelen? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hoepels van de huifkar repen: ripǝ (Houthalen) Houten hoepels waarover de huif gespannen werd. De hoepels werden in krammen tegen de zijplanken bevestigd. Meestal waren er vijf, waarvan de voorste naar voren helde. [N 17, 74 + 99] I-13
hoesten hoesten: hoesten (Houthalen), hustən (Houthalen) hoesten [ZND A2 (1940sq)] || zachtjes hoesten, kuchen [ZND 29 (1938)] III-1-2
hoeveelheid hooi die men opsteekt armvol: ɛr(ǝ)vǝl (Houthalen) De hoeveelheid hooi die de opsteker in één keer met z''n gaffel aangeeft aan de optasser. Zie voor het vocalisme van het woordtype riek de opmerking in de semantische toelichting bij het lemma ''houten schudgaffel'' en bij het lemma ''hooihark''.' [N 14, 118; A 34, 5a] I-3