e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huig lelletje: leleke (Houthalen) Huig: het kegelvormig uitsteeksel van het weke gehemelte aan de ingang van de keel; het lelletje in de keel (huig, huik, lel(ke), ziel). [N 106 (2001)] III-1-1
huilen grijnzen: grensən (Houthalen), janken: janken (Houthalen) Hoe noemt u een hoog en schel onaangenaam geluid voortbrengen, gezegd van honden (huilen) [N 83] || wenen [ZND B1 (1940sq)] III-1-4, III-2-1
huis, woning huis: huo͂ͅ.s (Houthalen) huis [ZND 34 (1940)] III-2-1
huishouden huishouden: hōshāgən (Houthalen), hoͅu̯əshāgə (Houthalen) Wat een armzalig huishouden [ZND 32 (1939)] III-2-1
huisjesslak slak: slek (Houthalen) Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)] III-4-2
huismus, mus mus: møͅs (Houthalen) huismus (14,5 overal bij de mensen door ieder gekend; wijfje geheel bruin [N 09 (1961)] III-4-1
huisvuil vuil: voͅu̯əl (Houthalen) Huisvuil (rommel, rotzooi, vuiligheid, vuilnis, vuil, vullis, ruwenis) [N 79 (1979)] III-2-1
huisweide groesperk: grōͅspɛrk}* (Houthalen) Onderhouden grasveld (bleek, gazon, gruis) [N 79 (1979)] I-7
huiszwaluw zwalf: zwaləf (Houthalen) huiszwaluw (12,5 helemaal wit van onder; witte stuit; kleinest buiten tegen een woning of kerk [N 09 (1961)] III-4-1
huiveren bibberen: bibberen (Houthalen, ... ), huiveren: heuveren (Houthalen, ... ), rijderen: reͅiərən (Houthalen) Huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 21 (1936)] || huiveren (beven, rillen van de kou of van schrik) [ZND 27 (1938)] || huiveren, bijv. van koe [grille, de griezel op het lijf krijge, rijeren] [N 10 (1961)] III-1-2