31319 |
bankschroef |
bankschroef:
baŋksxrūf (L414p Houthalen)
|
In het algemeen het werktuig dat door metaalbewerkers wordt gebruikt om werkstukken vast te zetten. Het bestaat uit twee bekken waarvan de ene aan de werkbank is bevestigd en de andere door middel van een draadspil open en dicht kan worden gedraaid. Tussen de bekken wordt het te bewerken voorwerp vastgeklemd. Het lemma bevat ook benamingen voor de staartbankschroef en de parallelbankschroef. De staartbankschroef is aan de onderzijde voorzien van een pin waarmee dit werktuig in of aan de werkbank kan worden vastgemaakt. De parallelbankschroef ontleent haar naam aan het feit dat de klemvlakken van de bekken ervan zich bij het open- en dichtdraaien evenwijdig van respectievelijk naar elkaar toe bewegen. Dit type bankschroef wordt met behulp van schroefbouten op het werkvlak van de werkbank vastgezet. De staartbankschroef is doorgaans gesmeed uit staal terwijl de parallelbankschroef meestal uit gietstaal is vervaardigd. Zie ook afb. 57. Een aantal Vlaamse zegslieden (K 353, P 176b) kennen verder nog lichte en zware bankschroeven. Het is echter niet duidelijk welk type bankschroef zij hiermee bedoelen. [N 33, 204a; N 64, 31a-b; N 66, 12a-b; monogr.]
II-11
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvuts (L414p Houthalen),
berrevoets (L414p Houthalen)
|
barrevoets [ZND 19 (1936)] || blootvoets [RND]
III-1-3
|
19730 |
bed |
bed:
bed (L414p Houthalen),
beͅt (L414p Houthalen),
bɛt (L414p Houthalen)
|
bed [RND], [ZND A1 (1940sq)] || sponde (+ betekenis (bed, of gedeelte daarvan) [ZND 07 (1924)]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hīməl (L414p Houthalen)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
beddenlaken:
beͅdəlākə (L414p Houthalen)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21454 |
bedelaar |
schooier:
schooier (L414p Houthalen)
|
leurder [ZND 28 (1938)]
III-3-1
|
21546 |
bedelen |
bedelen:
bedelen langs de deuren (L414p Houthalen),
bjędǝlǝ (L414p Houthalen),
schooien:
schooien (L414p Houthalen),
langs de straat slenteren en overal blijven staan
schooien (L414p Houthalen)
|
Het vragen van een moerloze zwerm om een plaats bij een naburig volk. Wanneer een zwerm moerloos blijft, is hij praktisch ten dode opgeschreven. Eén van de mogelijkheden tot overleven is een plaats te vragen bij een andere zwerm. Eeckhout (pag. 129) zegt dat haar informanten het begrip bedelen bij bijen als onbestaand beschouwen. Dit verschijnsel noemen zij roven. [N 63, 61b] || kent ge het woord schooien ? (uitspraak + betekenis) [ZND 42 (1943)]
II-6, III-3-1
|
24085 |
bedelmonnik |
bedelbroeder:
biedelbroeder (L414p Houthalen)
|
Een bedelmonnik [sopbroêder]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
23197 |
bedevaart |
bedevaart:
biêvert (L414p Houthalen),
bèèvert (L414p Houthalen)
|
Een bedevaart, pelgrimstocht, pelgrimage [beevaart, bèèvert, bidvaart, beeweg, beevaart, begankenis]. [N 96C (1989)] || Een bedevaart. [ZND 21 (1936)]
III-3-3
|
23878 |
bedevaartprentje |
beeldje:
bölleke (L414p Houthalen),
prentje:
printeke (L414p Houthalen)
|
Een prentje ter nagedachtenis aan een bedevaart. [N 96C (1989)]
III-3-3
|