id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18286 | lange broek | lange broek: lang brok (Houthalen) | lange broek (hoe heet ...?) [ZND 22 (1936)] III-1-3 |
17610 | lange neus | lange gevel: lange geivel (Houthalen) | neus, Een lange ~ (fokker, domphoren, vonk, koker, kuit, gevel). [N 106 (2001)] III-1-1 |
24906 | lange tijd | hele toer: ne hŭle toer (Houthalen), toer: tūr (Houthalen) | een lange tijdsruimte [toer] [N 91 (1982)] III-4-4 |
21977 | langeafstandsvlucht | fond: fond (Houthalen) | lange afstandsvlucht (300 km of meer)? [N 93 (1983)] III-3-2 |
17809 | langen | langen: Geven, toereiken (nooit betekenis van nemen). laŋə (Houthalen) | Is bij u een werkwoord langen bekend? Schrijf de juiste betekenis tussen haakjes achter de dialectuitspraak (geven, nemen, overreiken enz.). [ZND 37 (1941)] III-1-2 |
24418 | langpootmug | hooiwagen: hooiwagen (Houthalen) | Hoe noemt u de grote mug met bijzonder lange, breekbare poten (langpootmug, horlogemaker, glazemaker, snijder) [N 83 (1981)] III-4-2 |
33774 | langwerpige streep van voorhoofd tot neus | streep: strip (Houthalen), stręi̯p (Houthalen) | Lange, witte streep over de paardekop tot halverwege de neus, naar de vorm in verschillende soorten onderscheiden: ''halve'' en ''doorlopende bles'', ''smalle'' en ''brede bles'', en als ze de hele snuit wit kleur: witte muil, snuit. Zie ook het vorige lemma met ''bles'' in de betekenis van een naar voren hangend haarbosje. Zie afbeelding 4. [JG 1a, 1b; N 8, 27b] I-9 |
25079 | langzaam, traag | langzaam: dat giet langzaam (Houthalen), traag: da xit truōͅwx (Houthalen), truəx (Houthalen) | langzaam [lui, traag, stil, telijig] [N 91 (1982)] || Langzaam. Dat gaat langzaam [ZND 37 (1941)] III-4-4 |
34017 | langzamer | stilletjes: stølǝkǝs (Houthalen) | Voermansroep om het paard langzamer te doen gaan. [N 8, 95h en 96] I-10 |
19599 | lantaarn | lantaarn: lantei̯ən (Houthalen), lantiēn (Houthalen), letairn (Houthalen) | lantaarn [ZND 37 (1941)], [ZND B1 (1940sq)] III-2-1 |