23752 |
laten wijden |
wijden:
wijje (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen,
L414p Houthalen)
|
Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24990 |
lauw |
lauw:
lou water (L414p Houthalen),
luōͅ vatər (L414p Houthalen)
|
Lauw. Lauw water [ZND 37 (1941)]
III-4-4
|
25036 |
lawaai maken |
laweit maken:
lewĕĕt make (L414p Houthalen),
ləwēͅt mākə (L414p Houthalen)
|
lawaai, herrie maken [laweiten, laweit maken, gellen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25035 |
lawaai, herrie |
laweit:
lewĕĕt (L414p Houthalen),
ləwēͅt (L414p Houthalen)
|
een dooreenmengeling van sterke geluiden [leven, herrie, geweld, lawaai, spektakel, rumoer] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
19391 |
ledikant |
bed:
beͅt (L414p Houthalen)
|
Verplaatsbaar bed (i.p.v. een bedstee) (bed, krib, ledikant) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
20479 |
leeftijd, ouderdom |
ouderdom:
aderdom (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
āərdoͅm (L414p Houthalen)
|
ouderdom [ZND 05 (1924)] || ouderdom; op zijn - [ZND B1 (1940sq)] || ouderdom; op zijn ouderdom [ZND 40 (1942)]
III-2-2
|
20953 |
leeg, gezegd van een noot |
doof:
doef neut (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1 (a-m)
die noèe t is duìef (L414p Houthalen)
|
leeg, gezegd van een noot waar niets in zit (leeg, doof, loos). [N 82 (1981)] || loze noot [ZND 30 (1939)]
I-7, III-2-3
|
24973 |
leeg, niets bevattend |
leeg:
leeg (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen),
lēx (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen,
L414p Houthalen)
|
Leeg. Mijn glas is ledig [ZND 37 (1941)] || niets bevattende, gezegd van bijv. een fles, een kan, een kopje, een vertrek etc. [leeg, ijdel, ijl] [N 91 (1982)] || waar niemand aanwezig is, leeg [wepel, verlaten] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18920 |
leegloper |
leegloper:
ook materiaal znd 30, 4
leegloeper (L414p Houthalen)
|
leegloper [ZND 01 (1922)]
III-1-4
|
30186 |
leemspecie |
leem:
løm (L414p Houthalen)
|
Het mengsel van leem, koemest, strohaksel en in een aantal plaatsen ook varkens-, paarde-, of mensenhaar, waarmee het vlechtwerk wordt dichtgepleisterd. Zie voor het woorddeel 'kleen-' in het woordtype 'kleenleem' (Q 18) ook het lemma 'Bepleisteren'. [N 4A, 53c; N 31, 45c; div.]
II-9
|