24974 |
plaats maken |
plaats maken:
plak māāke (L414p Houthalen),
platsmaka (L414p Houthalen)
|
ruimte beschikbaar maken [plaats maken, schavelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20411 |
plaatsvervangende peetoom |
geleende peteren:
gəlĭĕndə peetərə (L414p Houthalen),
peter:
peter (L414p Houthalen)
|
peter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware peter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
20412 |
plaatsvervangende peettante |
geleende paat:
gəlĭĕndə pa͂ət (L414p Houthalen),
paat:
paat (L414p Houthalen)
|
meter die als plaatsvervanger optreedt, wanneer de ware meter niet aanwezig kan zijn? [ZND 37 (1941)]
III-2-2
|
30727 |
plakken |
plekken:
plɛkǝ (L414p Houthalen)
|
Gezegd van een verflaag die nog niet zover gedroogd is dat stof er niet meer aan blijft plakken. [N 67, 74b]
II-9
|
30564 |
plakspaan |
plakspaan:
plakspoan (L414p Houthalen)
|
Van een handvat voorziene houten of metalen plankje dat wordt gebruikt bij het gelijkschuren van raapspecie of gestort beton. Zie ook afb. 88. De 'sprahe' (Q 121) bestaat uit een rechthoekig blad van vrij dun en ietwat buigzaam staal waarop een handvat gemonteerd is. Zie voor dit woordtype ook RhWb (VIII), k. 404, s.v. 'Sprahe', ø̄spreeuwø̄. De 'houten riester' (Q 121) heeft dezelfde vorm als de 'sprahe'. Soms is op deze houten riester een laag 'vilt' ('velts') gespijkerd. De '(ijzeren) riester' (Q 121) vertoont grote overeenkomst met de 'sprahe', maar is van een dikkere soort staal gemaakt. De voorkant is afgerond in de vorm van een cirkelsegment (Lochtman, pag. 22). [N 30, 9; monogr.]
II-9
|
30628 |
plamuur |
plamuursel:
plamȳrsǝl (L414p Houthalen)
|
Een uit verschillende grondstoffen samengesteld materiaal dat door de schilder wordt gebruikt om een zo effen mogelijke ondergrond te verkrijgen voor de aan te brengen afschilderverflagen. Plamuur wordt gewoonlijk met een plamuurmes opgestreken maar kan ook, in verdunde vorm, met de kwast worden aangebracht. Plamuur kan worden samengesteld uit in lijnolie gemalen krijtwit en loodwit, dat wordt vermengd met in water geweekte pijpaarde. Ook bloedpreparaten en emulsie worden in plamuur aangewend. [N 67, 28c; N 67, 28d; monogr.]
II-9
|
30721 |
plamuur aanbrengen |
plamuren:
plamȳrǝ (L414p Houthalen)
|
Plamuur door middel van een plamuurmes of kwast opbrengen. Met behulp van plamuren kunnen schaafstreken en andere onregelmatigheden in het hout worden weggewerkt zodat een volkomen egaal oppervlak ontstaat. [N 67, 71b; div.]
II-9
|
30670 |
plamuurmes |
plamuurmes:
plamȳrmɛs (L414p Houthalen)
|
Werktuig voor het aanbrengen van plamuur en andere vulmiddelen. Het bestaat uit een driehoekig, veerkrachtig stalen blad waaraan doorgaans een houten handvat is bevestigd. De breedte van het blad varieert meestal tussen 2 en15 cm, maar er bestaan ook plamuurmessen met een nog breder blad. Zie ook afb. 96. [N 67, 54b]
II-9
|
31730 |
plank |
plank:
plaŋk (L414p Houthalen)
|
In het algemeen een stuk hout waarvan de breedte groter is dan de dikte en de lengte groter dan de breedte. Bij de timmerman heeft het woord plank daarnaast ook nog een meer specifieke betekenis. Het is doorgaans een geschaafd en van messing en groef voorzien stuk hout, dat vaak nog een bepaalde afmeting heeft, namelijk in de breedte tussen 10 en 17.5 cm (4 en 7 duim) en in de dikte tussen 2 en 2.5 cm (0.75 en 1 duim) (Van de Watering, pag. 13). Zoɛn zijdelingse groef in vloerplanken werd in Meeswijk (L 424) en Valkenburg (Q 101) een klik (klek) genoemd. Een ɛdeelɛ is een in de lengte uit een boomstam gezaagd, plat stuk hout, dat nog niet geschaafd is.' [N 50, 73k; N 50, 74b; L 33, 22; L 40, 56; monogr.]
II-12
|
21967 |
plank van duivenslag |
plank:
plank (L414p Houthalen)
|
Hoe heet het platform, de plank zelf? [N 93 (1983)]
III-3-2
|