20687 |
schijf braadspek |
spekbraai:
speͅgbrūi (L414p Houthalen),
spɛkbrū̞əj (L414p Houthalen)
|
schijf braadspek [Goossens 1c (1955b)] || Stuk gebraden spek (spekbraoj, braoj?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23913 |
schijnheilig |
schijnheilig:
schijnheilig (L414p Houthalen)
|
Schijnheilig [schienhèllig]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
34271 |
schijten |
kakken:
kakǝ (L414p Houthalen),
schijten:
sxē̜.tǝ (L414p Houthalen)
|
Vaste ontlasting hebben, gezegd van vee. [JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
33496 |
schil van een vrucht |
schil:
schûl (L414p Houthalen)
|
De zachte huid van een vrucht (schil, schel, pel). [N 82 (1981)]
I-7
|
30569 |
schilder |
verver:
vɛrvǝr (L414p Houthalen)
|
Iemand die van schilderen zijn beroep maakt. Bij het 'technisch schilderen', het bedekken van oppervlakten met verf ter conservering en kleurgeving, onderscheidt men de huis-, decoratie- en rijtuigschilder. In L 210 plaatste de huisschilder bij de bouw van een nieuw huis ook de ruiten. [Wi 51; L 44, 21b; N 67, 98a; monogr.]
II-9
|
30702 |
schilderen, verven |
verven:
vɛrvǝ (L414p Houthalen)
|
Het oppervlak van voorwerpen ter conservering en kleurgeving bedekken met verf. [S 39; N 67, 64a; monogr.]
II-9
|
19765 |
schilderij |
schilderij:
sxeləreͅi̯ (L414p Houthalen)
|
schilderij [ZND 06 (1924)]
III-2-1
|
30573 |
schildersbedrijf, -ambacht |
bedrijf:
bedrijf (L414p Houthalen)
|
[N 67, 99d]
II-9
|
30572 |
schildersknecht |
knecht:
knɛxt (L414p Houthalen)
|
[N 67, 99b; monogr.]
II-9
|
30575 |
schilderswerkplaats |
werkhuis:
węrǝkhǫws (L414p Houthalen)
|
De ruimte waar de huisschilder de verf bereidt, zijn voorraden bewaart en in voorkomende gevallen ook verplaatsbare voorwerpen schildert. De werkplaats van een rijtuigschilder is beter ingericht en uitgebreider. Behalve een bergplaats voor materialen en een werkplaats voor verschillende doeleinden is hier een aparte verniskamer. (Zwiers II, pag. 326). [N 67, 99f]
II-9
|