e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Houthalen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slobberend geluid maken slobberen: slobǝrǝ (Houthalen) Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34] I-12
slobkous get: gette (Houthalen), n poar} getten (Houthalen) Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)] III-1-3
sloffen sloffen: sloffen (Houthalen) Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)] III-1-2
slokdarm slokdarm: slokdeͅ.rəm (Houthalen) slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)] III-1-1
slons (slodder?) vuile sleep: voul sleep (Houthalen), zwarte knaai: zwarte knaai (Houthalen) Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)] III-1-4
slordig, verkeerd naaien frotselen: frotsǝlǝ (Houthalen) [N 62, 25; MW] II-7
slot slot: slǫt (Houthalen) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluif hond: hǫ.nt (Houthalen  [(werd alleen gebruikt ter versteviging van de trekschei: de kettingen werden er niet aan vastgemaakt)]  ) Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a] II-12
sluik haar stijf haar: stēͅ.f (Houthalen) recht, sluik haar [N 10 (1961)] III-1-1
sluimeren knotsen: knoͅtsən (Houthalen) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2