34338 |
slobberend geluid maken |
slobberen:
slobǝrǝ (L414p Houthalen)
|
Bij het eten een slobberend geluid maken. [N 76, 34]
I-12
|
18299 |
slobkous |
get:
gette (L414p Houthalen),
n poar} getten (L414p Houthalen)
|
Slobkous, een paar slobkousen. Bedoeld wordt een bekleedsel dat de voetwreef en het onderste van de scheen bedekt; aan de zijkant toegehaakt en soms met een riempje onder de schoen bevestigd (fr. guêtre) [ZND 48 (1954)]
III-1-3
|
17948 |
sloffen |
sloffen:
sloffen (L414p Houthalen)
|
Zodanig lopen dat de zool over de grond schuift (sloffen, klossen, sjroevelen, sjroeffelen) [N 108 (2001)]
III-1-2
|
17695 |
slokdarm |
slokdarm:
slokdeͅ.rəm (L414p Houthalen)
|
slokdarm [krop, gorgel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18977 |
slons (slodder?) |
vuile sleep:
voul sleep (L414p Houthalen),
zwarte knaai:
zwarte knaai (L414p Houthalen)
|
Een slodder, slons, sloor (vuil wijf). [ZND 06 (1924)]
III-1-4
|
29019 |
slordig, verkeerd naaien |
frotselen:
frotsǝlǝ (L414p Houthalen)
|
[N 62, 25; MW]
II-7
|
19894 |
slot |
slot:
slǫt (L414p Houthalen)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
32235 |
sluif |
hond:
hǫ.nt (L414p Houthalen
[(werd alleen gebruikt ter versteviging van de trekschei: de kettingen werden er niet aan vastgemaakt)]
)
|
Het om beide uiteinden van de trekschei bevestigde platte, rechthoekig gebogen ijzer waaraan de trekkettingen of trekstrengen worden vastgemaakt. Zie ook de lemmata ɛtrekscheiɛ en ɛuitstekende delen van de trekscheiɛ in wld I.13, pag. 42 - 43.' [JG, 1a]
II-12
|
17577 |
sluik haar |
stijf haar:
stēͅ.f (L414p Houthalen)
|
recht, sluik haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17836 |
sluimeren |
knotsen:
knoͅtsən (L414p Houthalen)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|