18155 |
ziekenhuis |
gasthuis:
gatshous (L414p Houthalen),
hospitaal:
hospitaal (L414p Houthalen)
|
Ziekenhuis: inrichting voor het verplegen van zieken (ziekenhuis, (ho)spitaal, gasthuis, krankenhuis). [N 107 (2001)]
III-1-2
|
24053 |
ziekenlantaarn |
lantaarn (<fr.):
lantiejen (L414p Houthalen)
|
De lantaarn die door de misdienaars gedragen wordt als Ons Heer naar een zieke wordt gebracht [lanteer]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24089 |
ziekenzuster |
ziekenzuster:
zikkezûster (L414p Houthalen)
|
Een zuster die zich bezig houdt met de verpleging van zieken [leefdezuster]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17980 |
ziekte |
ziekte:
dijj zikte geet euver (L414p Houthalen),
dêi zikde giet voort (L414p Houthalen)
|
die ziekte is besmettelijk [ZND 32 (1939)]
III-1-2
|
23338 |
ziel |
ziel:
ziel (L414p Houthalen)
|
De ziel [zieël, zie.l, zeel]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
17783 |
zien, kijken |
kijken:
kīēken (L414p Houthalen),
zien:
zīən (L414p Houthalen),
zîîn (L414p Houthalen)
|
kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND]
III-1-1
|
23427 |
zijaltaar |
zijaltaar:
zijaltoar (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23354 |
zijbeuk |
zijbeuk:
zijbeuken (L414p Houthalen)
|
De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
17644 |
zijde |
zij:
zijë (L414p Houthalen),
zij(de):
zij(de) (L414p Houthalen)
|
de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] || Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.]
II-7, III-1-1
|
20937 |
zijde spek |
zij:
braai= schijfje, plakje spek om te braden
zeͅi̯ (L414p Houthalen)
|
vierkant stuk spek bij een varken, van elke flank een [Goossens 1a (1955)]
III-2-3
|