31627 |
zuigpomp |
handpomp:
hantpomp (L414p Houthalen)
|
Pomp met zuiger en slot waarmee men vloeistoffen oppompt. De zuigpomp bestaat uit een cilindervormig pomphuis waarin de pompzuiger op en neer kan worden bewogen. Het onderste taps toelopende uiteinde van het pomphuis bevat de pompklep. De zuiger wordt met behulp van een pompzwengel in beweging gebracht en zuigt bij het omhooggaan het water aan. De pompklep is dan geopend. Wanneer de zuiger naar beneden wordt gedrukt, sluit de pompklep en stroomt het water via een in de zuiger aangebrachte (leren) klep naar de pompuitloop. Vgl. ook afb. 236 en de volgende lemmata waarin vooral de onderdelen van de zuigpomp worden behandeld. [N 64, 133b; N 64, 133w; N 66, 49b; N 66, 49w]
II-11
|
21324 |
zuinig |
erg:
hé is erg (L414p Houthalen)
|
Hij is zo spaarzaam (nauwziend, hij houdt het bijeen, en andere uidrukkingen met dezelfde betekenis). [ZND 07 (1924)]
III-3-1
|
20845 |
zult, preskop |
geperste kop:
geperste hoofdkaas
gepeͅrzdəkoͅp (L414p Houthalen),
hoofdkaas:
geperste hoofdkaas
hytkeeͅs (L414p Houthalen),
preskop:
geperste hoofdkaas
preskop (L414p Houthalen)
|
hoofdkaas [Goossens 1c (1955b)]
III-2-3
|
18032 |
zure oprisping |
hartbrand:
hartbrand (L414p Houthalen),
zooi:
de zooi (L414p Houthalen),
zooi (L414p Houthalen)
|
Hoe noemt u het zure deel van het maagsap, dat wel eens naar boven komt? [DC 47 (1972)] || oprisping [ZND 05 (1924)]
III-1-2
|
33618 |
zuring, groente |
sulker:
søləkər (L414p Houthalen),
"Lillo" in de nabijheid van Houthalen
seulker (L414p Houthalen),
surkel:
sirkel (L414p Houthalen),
surkel (L414p Houthalen),
zulker:
tsulker (L414p Houthalen)
|
Zuring, zurkel als groente gekweekt [Goossens 1b (1960)], [Goossens 2b (1963)]
I-7
|
20336 |
zuster |
non:
non (L414p Houthalen)
|
Een lid van een vrouwelijke geestelijke orde, zuster, non [zuster, non, maseur, begijn]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dēsǝm (L414p Houthalen),
heefsel:
hēsǝl (L414p Houthalen)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
beslaan:
bǝslǭn (L414p Houthalen)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20541 |
zuurdesem |
hefsel:
hēsəl (L414p Houthalen)
|
Zuurdeeg, gebruikt i.p.v. gist (heevel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
20679 |
zuurkool |
zuurkool:
zoerkul (L414p Houthalen),
zuurmoes:
zū.rmūs (L414p Houthalen),
zūrmus (L414p Houthalen),
zūrmuš (L414p Houthalen)
|
ingemaakte witte kool [Goossens 1c (1955b)] || zuurkool [ZND 08 (1925)] || Zuurkool (zoerkolle, suuremoes?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|