30713 |
buitenwerk |
buiten verven:
bǫwtǝ vɛrvǝ (L414p Houthalen)
|
Schilderwerk buitenshuis. [N 67, 67b]
II-9
|
18523 |
buitenzak op een jas |
maal:
maol (L414p Houthalen)
|
de buitenzak [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24135 |
buizerd |
buizerd:
bøͅi̯zərt (L414p Houthalen)
|
buizerd (54 grote, plompe, slome vogel; brede vleugels en korte staart; vaak op paaltjes in weilanden; vaak te zien; broedt zeldzaam in bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
25220 |
bulderen van de storm |
belleren:
bālərə (L414p Houthalen)
|
een sterk rommelend of dreunend geluid geven, gezegd van bijv. een storm of een kanon [rullen, bulderen, burrelen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21118 |
bundel groenten |
bussel:
büssel (L414p Houthalen)
|
Een bundel samengebonden groenten zoals asperges, prei, etc. (bussel, bos). [N 82 (1981)]
III-2-3
|
33102 |
bundel zangen |
bussel:
bø.sǝl (L414p Houthalen)
|
Samengebonden bundeltjes geraapte halmen. [N 15, 37; JG 2c; monogr.]
I-4
|
25251 |
bunder, maat van 10.000 m2 (hectare) |
hectare:
heͅktār (L414p Houthalen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 10.000 vierkante meter [bunder, hond, hectare] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24459 |
bunzing |
fis:
fis (L414p Houthalen)
|
bunzing [ZND 48 (1954)]
III-4-2
|
21703 |
buren (ww.?) |
geburen:
ps. omgespeld volgens Frings!
gəbūrə (L414p Houthalen)
|
buurman zijn van iemand [noberen, geburen] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21507 |
burgemeester |
burger:
ps. omgespeld volgens Frings!
bərəgər (L414p Houthalen)
|
het wettelijk hoofd/de vertegenwoordiger van een gemeente [burgemeester, burger, burgmeester] [N 90 (1982)]
III-3-1
|