18266 |
dikke, warme mantel |
dikke jas:
ien dikke jas (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
dikke mantel:
ien dikke maantel (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen),
nen dikke mantel (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
een dikke mantel [ZND 31 (1939)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dēsdag (L414p Houthalen),
diesdāāg (L414p Houthalen)
|
de derde dag van de week, dinsdag [destag, dijsdag, dijnsdag, diessendag] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22665 |
dirigent |
dirigent:
dirəzjeͅnt (L414p Houthalen)
|
De leider van een orkest of koor [dirigent, muziekmeester]. [N 90 (1982)]
III-3-2
|
23565 |
dirigent van het zangkoor |
dirigent (<du.):
dirigent (L414p Houthalen)
|
De dirigent, de leider van het zangkoor. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
31706 |
dissel |
dissel:
desǝl (L414p Houthalen)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
32860 |
distel |
distels:
destǝls (L414p Houthalen)
|
De distel (velddistel of akkerdistel, Cirsium arvense) is een hardnekkig onkruid dat zowel in de wei als in de akker bestreden moet worden. De plant heeft sterke, tot diep in de grond vertakte wortels, lange, tot 150 cm hoge stengels die, evenals de lancetvormige bladen, met stekels bezet zijn; de bloemen zijn rood-lila van kleur. De velddistel moet niet verward worden met de melkdistel (Sonchus oleraceus) die wordt geplukt, en soms gekweekt, als konijnevoer. Deze plant zal behandeld worden in de aflevering over het kleinvee. Hier worden eerst de enkelvoudsvormen gegeven: de antwoorden op de vraag naar de naam van de plant. Vervolgens worden ook de meervoudsvormen vermeld; in de woordenschat van de boer zal het begrip immers voornamelijk in het meervoud voorkomen: "die wei staat vol met distels", "distels uitsteken", enz. Zie afbeelding 2. [voor de opgaven in enkelvoud: N 92, 100; L 1 a-m; L 23, 12a; voor de opgaven in meervoud: JG 1b]
I-3
|
20419 |
dode |
lijk:
lijk (L414p Houthalen, ...
L414p Houthalen)
|
het dode lichaam van een mens [lijk, dode, kadaver] [N 115 (2003)] || het lijk [de liech] [N 96D (1989)]
III-2-2
|
24726 |
dode tak |
dorre tak:
dorre tak (L414p Houthalen)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
23388 |
dodenhuisje |
doodshuisje:
dudshûske (L414p Houthalen)
|
Een mortuarium, dodenkapel in of bij de kerk. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
20441 |
dodenwake |
wake:
cf. VD s.v. "dodenwake"= het wachthouden of waken bij een dode
wake (L414p Houthalen)
|
de dodewake [doeëdewach] [N 96D (1989)]
III-2-2
|