25236 |
inslaan, van de bliksem gezegd |
inslaan:
īnsjlaon (Q100p Houthem)
|
inslaan, gezegd van de bliksem [afvellen] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
19039 |
jammer |
jammer:
⁄t ies jaomer (Q100p Houthem)
|
jammer [zund] [N 07 (1961)]
III-1-4
|
22435 |
jarig zijn |
jarig zijn:
hëe is jäörig (Q100p Houthem),
hɛi is jə:rig (Q100p Houthem)
|
Hij is morgen jarig. [DC 02 (1932)]
III-3-2
|
24556 |
jeneverbes |
wacholder:
wachelder (Q100p Houthem)
|
jeneverbes (Juiniperus communis L.) [Roukens 03 (1937)]
III-4-3
|
18041 |
jeuk |
jeuk:
jeuk (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
jeuk [N 07 (1961)] || jeuk [öksel, jukt, ukt] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18050 |
jeuken |
jeuken:
jeuke (Q100p Houthem)
|
jeuken, het begint te jeuken [öksele, euke, juike, juuke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24338 |
jong van een dier |
jong:
jonk (Q100p Houthem),
joŋk (Q100p Houthem)
|
[R 12, 38; S 16; L 1a-m; L 27, 47a; monogr.]jong (subst.; van een dier) [Roukens 12 (1937)]
I-11, III-4-2
|
34314 |
jong varken |
bag:
bak (Q100p Houthem),
baggen (mv.):
baqǝ (Q100p Houthem)
|
Jong varken in het algemeen. [N 19, 3; N C, add.; L 1a-m; L 3, 2b; L 37, 49a; NE I.12; NE 2.I.9; JG 1a, 1b, 2c; AGV KI; S 3; RND 46 en 84; Vld.; Wi 51; Gwn 5, 12; monogr.]
I-12
|
34551 |
jonge gans |
gansje:
gai̯skǝ (Q100p Houthem),
gięskǝ (Q100p Houthem)
|
De benamingen in dit lemma duiden in het algemeen op een jonge gans. In vraag A 6, 5c werd gevraagd naar de dialectbenamingen voor "pasgeboren ganzen". De antwoorden zijn ook in dit lemma opgenomen. Hierdoor komen er onder andere (-)kuiken-opgaven voor. [L 34, 15; JG 1a; A 6, 5c; A 2, 42; monogr.]
I-12
|
34448 |
jonge geit |
geitje:
gęi̯tšǝ (Q100p Houthem)
|
[N 19, 71a; N 77, 75; A 9, 21; JG 1a; monogr.]
I-12
|