30131 |
noors verband, kettingverband |
kettingverband:
kęteŋvǝrbant (Q100p Houthem)
|
Metselverband dat doorgaans wordt toegepast bij halfsteensmuren, maar dat ook bruikbaar is bij steensmuren. Zie ook afb. 36. Het verband is als volgt opgebouwd: eerste laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek; tweede laag: drieklezoor, strek, kop, strek, strek; derde laag: kop, kop, strek, strek, kop, strek, enz. (Westra, pag. 15/16). De volgorde van de verschillende lagen kan variëren. [N 31, 24f; monogr.; N 31, 24e]
II-9
|
21651 |
notariskosten |
schrijfgeld:
sjriefgeld (Q100p Houthem)
|
gelden die bestemd zijn voor de notaris i.v.m. een openbare verkoping van onroerende goederen [ongelden, den bamis, onraad, herengeld?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
33559 |
notenboom |
notenboom:
-
nooteboum (Q100p Houthem)
|
okkernoot [DC 17 (1949)]
I-7
|
24947 |
oever |
oever:
oever (Q100p Houthem),
oover (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
oever [DC 02 (1932)]
III-4-4
|
24219 |
oeverzwaluw |
oeverzwarbel:
ooverzjwarbel (Q100p Houthem)
|
overzwaluw (12 lichtbruin boven, van onder wit; broedt met vele tegelijk in gaten in een steile zandkant; niet zo algemeen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24900 |
ogenblikje, korte tijd, eventjes |
ogenblik:
ougeblik (Q100p Houthem),
ogenblikje:
ougenblikske (Q100p Houthem)
|
ogenblikje [DC 03 (1934)]
III-4-4
|
33558 |
okkernoot |
dikke noot:
-
dikke noot (Q100p Houthem)
|
okkernoot, vrucht van [DC 17 (1949)]
I-7
|
33745 |
omheinen |
afrasteren:
āfrastǝrǝ (Q100p Houthem)
|
Iets omgeven met een omheining, meest van toepassing op een weiland. [N 14, 63; L 32, 45; A 25, 9; Gwn 16, 11; Vld.; monogr.]
I-8
|
21441 |
onbetrouwbare koopman |
jood:
jud (Q100p Houthem)
|
Inventarisatie uitdrukkingen voor: scheldwoorden of misprijzende woorden kent uw dialect voor een weinig koopkrachtig en onbetrouwbaar koopman [kremmer, toesser, ruilebuiter, voorsnijer?] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlup (Q100p Houthem, ...
Q100p Houthem)
|
onderlip [DC 01 (1931)]
III-1-1
|