e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hulsberg

Overzicht

Gevonden: 1552
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
haarenkelen haarenkelen: hāreŋkǝlǝ (Hulsberg) De enkels bij het stappen tegen elkaar strijken of slaan, zodat ze verwond geraken. [L 1, a-m; N 8, 71, 72, 78a, 79 en 84d; S 8] I-9
haarlok krul: ps. invuller twijfelt over het antwoord!  krol ? (Hulsberg) een bosje haar van min of meer slingerende gedaante [lok, streng, tres, toer] [N 86 (1981)] III-1-1
haarspit haarbol: hārbǫl (Hulsberg) Het haarspit is het draagbare aambeeldje waarop de zeis wordt gehaard. Het bestaat uit een ijzeren pin met een verstaalde enigszins bolle kop, die doorgaans vierkant van omtrek is en tot buiten de pin uitsteekt. Het haarspit kan in de grond worden gestoken (in het veld), of in een haarblok (op de boerderij). Om te verhinderen dat het haarblok te ver in de grond of het haarblok wordt gedreven, heeft men aan het haarspit, enkele centimeters onder de kop, een extra onderdeel vastgemaakt; dit kan bestaan uit enkele ringetjes, meestal twee of vier, een rond of vierkant plaatje, of uit twee dwarspinnetjes (spieën, die doorgaans van hout zijn). Als men het haarspit in de grond steekt, legt men vaak twee blokjes, plankjes of stenen onder de ringetjes of de spieën. De door de informanten opgegeven benamingen voor dit onderdeel van het haarspit staan achteraan in dit lemma. Zie afbeelding 7b, nummer 2. [N 18, 87, JG 1a, 1b, 1d, 2a, 2c; A 4, 28e; L 20, 28e; add. uit N 14, 131; N 18, 68f, 85 en 87; A 23, 16; Lu 1, 16; monogr.] I-3
haarstaart staart: sjtaart (Hulsberg) het los neerhangende gedeelte van het haar, als men het bijeen gebonden draagt [staart, keu, vlecht] [N 86 (1981)] III-1-1
haasje-over bokjespringen: boksjkə sjpreŋə (Hulsberg) Het spel waarbij elke speler op zijn beurt achtereenvolgens over al de anderen die voorovergebogen, met de handen op de knie, op een rij staan, heenspringt [pieën, over het lijfje springen, bokspringen, voetje, broek over de haag]. [N 88 (1982)] III-3-2
haast hebben jakkeren: jakkərə (Hulsberg) door haast gedreven zijn, uit gejaagdheid zich haasten [jachten, jakken] [N 85 (1981)] III-1-4
half- of stiefbroer halve broer: haawve broor (Hulsberg) half- of stiefbroeder [DC 05 (1937)] III-2-2
half- of stiefzuster halfzuster: haawfzuster (Hulsberg) half- of stiefzuster [DC 05 (1937)] III-2-2
halssnoer ketting: kétting (Hulsberg) aan een snoer geregen kralen, parels, enz. als halssieraad [toer, snoer, ketting, karkant, collier] [N 86 (1981)] III-1-3
halve maan, eerste kwartier eerste kwartier: ieəsjtə kəteer (Hulsberg) schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)] III-4-4