25013 |
omtrek, omvang |
omtrek:
ómtréék (Q109p Hulsberg)
|
de hoofdlijn die de grenzen van een figuur uitmaakt en er de vorm van bepaalt [omtrek, omkant] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
25087 |
onbelangrijk |
onbelangrijk:
ónbəlangreik (Q109p Hulsberg),
weinig:
wieənich (Q109p Hulsberg)
|
niet veel [luttel, min, schriel, weinig] [N 91 (1982)] || van geen belang, niet belangrijk [ongewicht] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
21845 |
onbeleefd |
bot:
bot (Q109p Hulsberg),
onbeleefd:
ónbəlééf (Q109p Hulsberg)
|
niet wellevend, handelend in strijd met de beleefdheid [onbeleefd, bot] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
21846 |
onbeschaafd |
onbeschoft:
ónbesjoef (Q109p Hulsberg)
|
ruw, niet beschaafd [lomp, loer, boers, onbeschoft, nut] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
25149 |
onbewolkt |
helder:
hèldər (Q109p Hulsberg),
klaar:
klaor (Q109p Hulsberg, ...
Q109p Hulsberg)
|
onverduisterd in licht, schijn of glans [helder, klaar, licht] [N 91 (1982)] || wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24637 |
ondereinde van de stam |
vot:
WLD
vot (Q109p Hulsberg)
|
Het dikke uiteinde van de stam, onderaan (voet, kont, gat, kop). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
juffrouw (Q109p Hulsberg)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
21719 |
onderzoek |
onderzoek:
ongərzēūk (Q109p Hulsberg)
|
alle naspeuringen in een zaak [onderzoek, visitatie] [N 90 (1982)]
III-3-1
|
18947 |
ondeugend, stout |
stout:
sjtout (Q109p Hulsberg)
|
stout, niet gehoorzamend aan bevelen, vooral gezegd van kinderen [ondeugend, ondeugendig, deugnietachtig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33829 |
onelegant paard |
lubbes:
løbǝs (Q109p Hulsberg)
|
Lomp paard. [N 8, 20 en 62n]
I-9
|