22760 |
met een priktol spelen |
doppen:
dobbe (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt men het spelen met dit speelgoed [een stuk speelgoed dat in beweging wordt gebracht met behulp van een touwtje dat er omheen wordt gedraaid]? [DC 24 (1953)]
III-3-2
|
19062 |
met tegenzin |
tegen wil en dank:
tege wil en dank (L320p Hunsel)
|
tegen heug en meug [SGV (1914)]
III-1-4
|
25101 |
met tussenpozen regenen |
neetselen:
neetsələ (L320p Hunsel)
|
af en toe regenen [veuren] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
29920 |
metselaar |
metselaar:
mɛ ̝tsǝlē̜r (L320p Hunsel),
mɛ ̝tsǝlīǝr (L320p Hunsel)
|
Ambachtsman die metselwerk verricht. Zie ook de toelichting bij de lemmata 'metselen' en 'handlanger'. [Wi 2; S 23; L 1a-m; L 17, 30; L B1, 103; RND 46; N 30, 1a; N 95, 159; monogr.; Vld]
II-9
|
29921 |
metselen |
metselen:
mɛtsǝlǝ (L320p Hunsel)
|
Bij de bouw van stenen huizen met behulp van mortel de afzonderlijke stenen tot een samenhangend, vast geheel verbinden. [Wi 57; S 23; L 1a-m; L 31, 21; N 30, 1b; monogr.]
II-9
|
20513 |
metworst |
braadworst:
braodwòst (L320p Hunsel)
|
metworst; Hoe noemt U: Worst met gehakt (varkens)vlees (metworst, snijworst, saucisse) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
24901 |
middag (s middags) |
middag:
middəch (L320p Hunsel)
|
middag [RND]
III-4-4
|
17838 |
middagdutje |
ungeren (zn.):
unjere (L320p Hunsel)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|
17839 |
middagdutje doen |
dutje doen:
ei dutje doone (L320p Hunsel)
|
middagdutje [een ~ doen] [SGV (1914)]
III-1-2
|
17840 |
middagdutje doen (b) |
slapen:
sloape (L320p Hunsel)
|
middagdutje [SGV (1914)]
III-1-2
|