18390 |
speld |
spang:
spaŋ (L320p Hunsel),
špaŋ (L320p Hunsel)
|
Puntig, van een kop voorzien metalen stiftje om iets in weefsel vast te steken of te bevestigen op of aan iets anders. [N 62, 50a; L 7, 20; L 14, 24; L B1, 73; R 14, 8a; MW; Wi 7; S 34; monogr.]
II-7
|
28970 |
spelden |
spangen:
spaŋǝ (L320p Hunsel)
|
Met spelden stukken kleding of panden aan elkaar vastspelden. [N 59, 74; L 7, 20; S 34]
II-7
|
22383 |
spelen (alg.) |
spelen:
speule (L320p Hunsel),
spuhle (L320p Hunsel)
|
spelen [GTRP (1980-1995)], [SGV (1914)]
III-3-2
|
24247 |
sperwer |
sperwer:
alleen in kandidaatsscriptie
sperver (L320p Hunsel)
|
sperwer
III-4-1
|
20535 |
spetteren |
spetteren:
spètterə (L320p Hunsel)
|
sudderen; Hoe noemt U: Knetteren van de boter in de pan bij verhitting (snerken, sudderen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19804 |
spiegel |
spiegel:
speegel (L320p Hunsel)
|
spiegel [SGV (1914)]
III-2-1
|
21373 |
spijbelen |
uit de school blijven:
oet de schoeal blieve (L320p Hunsel)
|
spijbelen [SGV (1914)]
III-3-1
|
24379 |
spin |
spin:
spin (L320p Hunsel),
špen (L320p Hunsel)
|
spin [RND], [SGV (1914)]
III-4-2
|
20121 |
spinnen |
spinnen:
spenǝ (L320p Hunsel),
špęnǝ (L320p Hunsel)
|
De handeling die met behulp van een spinnewiel werd verricht. Vooral voor vlas en hennep was het raadzaam de spinvingers nat te houden tijdens het spinnen. Hiervoor had men een klein potje met water aan rokken of wiel hangen (Weyns, pag. 844-845). Soms werden daartoe ook wel kleine, twee-orige kruikjes van ongeveer 7 cm hoog gebruikt, gebakken onder andere te Raeren. [N 34, C; RND 3; Wi 27; S 34; monogr.]
II-7
|
24381 |
spinnenweb |
spinnenkop:
špenəkoͅp (L320p Hunsel)
|
spinnenweb [RND]
III-4-2
|