e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hunsel

Overzicht

Gevonden: 1928
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
boom (alg.) boom: boum (Hunsel), boͅu̯m (Hunsel), buim (mv.): buim (Hunsel) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Hunsel) I-7
boomleeuwerik boomleeuwerik: boumlîêwerik (Hunsel), bosliewerk: bosleewerk (Hunsel), grasliewerk: graaslieuwer(i)k (Hunsel) boomleeuwerik || Hoe heet de boomleeuwerik? [DC 06 (1938)] III-4-1
boompieper boompiepertje: boompieper(ke) (Hunsel) boompieper III-4-1
boon, algemeen bonen: buǝnǝ (Hunsel), boon: buǝn (Hunsel) Phaseolus L. Zoals bij de erwt gaat ook hier het lemma met de algemene benaming vooraf aan de namen van specifieke soorten. Enkelvouden en meervouden zijn apart gehouden. [JG 1a, 1b, 1c; L 1, a-m; L 1u, 21; L 8, 84; L 22, 3a; S 4; Wi 14; monogr.; add. uit N P, 23] I-5
boos kwaad: kwoad (Hunsel) 01; kwaad [SGV (1914)] III-1-4
bord telder: teljer (Hunsel) bord [Roukens 03 (1937)] III-2-1
borg borg: borg (Hunsel) borg [SGV (1914)] III-3-1
borrel drupje: dröpkə (Hunsel) borrel; Hoe noemt U: Een glaasje sterke drank, borrel (grigo, officiertje, tjipke, sprets, druppel, drup, kleintje, kloekmalder, propje, peut, wippertje, taaie, tikje, slokje, snapsje, spatje) [N 80 (1980)] III-2-3
borrelen (van water) bobbelen: bobbeltj (Hunsel), opborrelen: opborrələ (Hunsel) bobbelen (t water bobbelt) [SGV (1914)] || bobbelend naar boven komen, gezegd van water [borrelen, wellen, walen, kwelmen] [N 81 (1980)] III-4-4