e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hunsel

Overzicht

Gevonden: 1928
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donderen donderen: dòndere (Hunsel) donderen [SGV (1914)] III-4-4
donderslag slag: slaach (Hunsel) hevige donderslag [ketterslag, kletteraar] [N 81 (1980)] III-4-4
donderwolk donderlucht: dondər locht (Hunsel) lucht die onweer en regen voorspelt [broeilucht, smerige lucht, donderlucht, schoer] [N 81 (1980)] III-4-4
donderx donder: dònder (Hunsel) donder [SGV (1914)] III-4-4
dood (bn.) dood: doad (Hunsel), doead (Hunsel), doeët (Hunsel), dôêt (Hunsel) dood [SGV (1914)] || dood (bijv.) [DC 03 (1934)] || dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
doodskist doodskist: doadskist (Hunsel, ... ) doodskist; hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd [DC 23 (1953)] || Hoe noemt men het houten voorwerp, waarin de dode in het graf wordt gelegd? [DC 23 (1953)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodsmantel: tot over de voeten  doodsmantel (Hunsel) doodskleed; hoe noemt men het doodskleed (hinnekleed, reekleed, regenkleed, enz.)? Moet dit kleed aan bepaalde voorwaarden voldoen? [VC 03 (1937)] III-2-2
doof doof: douf (Hunsel) doof [SGV (1914)] III-1-1
dooien dooien: doeaje (Hunsel) dooien [SGV (1914)] III-4-4
dooier doren: dōrǝ (Hunsel) Het geel van het ei. [RND 123; L 1a-m; L 3, 8; L A2, 383; JG 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12