17541 |
groeien |
groeien:
grȳi̯ǝ (L320p Hunsel),
groter worden:
groeëter wêrre (L320p Hunsel),
wassen:
wasse (L320p Hunsel),
wasǝ (L320p Hunsel)
|
De algemene benaming voor het groter worden van het gewas. Het oude Limburgse woord is wassen; zoals de kaart laat zien, komt de term groeien onder invloed van het Nederlands echter al in bijna heel Limburg voor. Aarden betekent eigenlijk "goed groeien, goede opbrengst laten verwachten", evenals (ge)dijen en tieren in het tweede deel van het lemma. De benaming struiken betekent "een struik vormen" in de uitdrukking "het koren is al goed gestruikt" (Q 111). De opgegeven antwoorden voor "dat gewas ''gedijt'' niet" staan achter in het lemma bijeen. [RND 124; L 32, 13; L 44, 45; monogr.; add. uit A 3, 16; L 4, 16; L A2, 374] || groeien (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)] || groter worden (Je bent nog niet groot genoeg om een flesch wijn leeg te drinken, je moet eerst nog wat groeien en grooter worden.) [DC 03 (1934)]
I-4, III-1-1
|
24164 |
groenling |
groenvink:
Ondergebracht bij groenling, JK.
greunvink (L320p Hunsel)
|
ringmus
III-4-1
|
20595 |
groenten bij elkaar zoeken |
zeumeren:
zeumere (L320p Hunsel)
|
Hoe noemt U: Groenten bij elkaar zoeken (moezelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
21328 |
groentevrouw |
groentevrouw:
greuntjevrouw (L320p Hunsel)
|
groentevrouw [SGV (1914)]
III-3-1
|
21329 |
grof |
grof:
groof (L320p Hunsel)
|
grof [SGV (1914)]
III-3-1
|
33321 |
grond waarop de boerderij staat |
goed:
gōt (L320p Hunsel)
|
Vaak zijn boerderijen op een natuurlijke lichte verhoging in het terrein gebouwd. Naast de meer algemene benamingen van de plek waarop het bedrijf ligt, vinden we dan ook enkele specifiek op die hoogte betrekking hebbende benamingen. Ze staan achter in het lemma bijeen. [N 5A, 74a; A 10, 1; monogr.]
I-6
|
33674 |
grond, aarde |
aarde:
ē̜rt (L320p Hunsel),
grond:
gronjtj (L320p Hunsel),
grōnjtj (L320p Hunsel)
|
De algemene benaming. [S 1, 7, 11, 42; Wi 52; R III, 5, 6, 7, 8; L A1, 150; Vld.; N 18, add.; monogr.]
I-8
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
grontjwààtər (L320p Hunsel)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20346 |
grootmoeder |
bestemoeder:
bestemooder (L320p Hunsel),
grootje:
groeatje (L320p Hunsel),
grootmoeder:
groeatmoder (L320p Hunsel),
groeëtmoder (L320p Hunsel),
oma:
oma (L320p Hunsel)
|
grootmoeder [DC 05 (1937)], [SGV (1914)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; < 6 jaar [DC 12a (1943)] || grootmoeder; ik ga bij - en grootmoeder logeren; ± 10 jaar [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
20345 |
grootouders |
grootouders:
groeëtoajers (L320p Hunsel)
|
grootouders [DC 05 (1937)]
III-2-2
|