id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
18191 | hoed (alg.) | hoed: hood (Hunsel), o.d (Hunsel) | hoed [RND], [SGV (1914)] III-1-3 |
34212 | hoeden van koeien | hoeden: hø̄jǝ (Hunsel) | [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11 |
33804 | hoef | hoef: hōf (Hunsel, ... ) | [S 14; L 1a-m]Zie afbeelding 2.26. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 27, 6; N 8, 32.8 en 32.17; S 14] I-11, I-9 |
31592 | hoefstal, noodstal | hoefstal: hōfstal (Hunsel) | Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11 |
25008 | hoek (tussen twee lijnen) | hoek: hook (Hunsel) | hoek [SGV (1914)] III-4-4 |
17763 | hoektand | hoektand: hooktàntj (Hunsel) | hoektand [DC 01 (1931)] III-1-1 |
22358 | hoepel | reep: reip (Hunsel, ... ) | Hoe noemt men het kinderspeelgoed, bestaande uit een grote houten of ijzeren ring, die met een stokje, een haak of een oog wordt voortgedreven, zodat hij over de weg rolt? [DC 19 (1951)] || hoepel [SGV (1914)] III-3-2 |
22359 | hoepelen | repen: reipe (Hunsel) | hoepelen [SGV (1914)] III-3-2 |
18017 | hoest | hoest: hoost (Hunsel) | hoest [SGV (1914)] III-1-2 |
24324 | hommel | hommel: heumel (Hunsel), hommel (Hunsel) | hommel [DC 09 (1940)], [SGV (1914)] III-4-2 |