e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L289a plaats=Hushoven

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mopperen brommen: brómme (Hushoven), grauwelen: grouwele (Hushoven), grommelen: groomele (Hushoven), grommen: grómme (Hushoven), knoteren: knoeëtere (Hushoven), knuuëtere (Hushoven), snoteren: snoeëtere (Hushoven) brommen || mopperen || mopperen, zeuren III-1-4
morel, zure kers morel: merel’le (Hushoven) morellen soort kersen I-7
mortel spijs: spīs (Hushoven) Een mengsel van gebluste kalk of cement, zand of tras en water. Het wordt gebruikt om bij het metselen de stenen tot een samenhangend, vast geheel te verbinden. De aard en de hoeveelheid van de grondstoffen bepalen het gebruik van de verschillende soorten mortels. Vgl. de volgende lemmata. (zie kaart) [monogr.; div.] II-9
mot mot: mot (Hushoven), mót (Hushoven) mot [DC 24 (1953)] III-4-2
motregen, fijne regen fiezelregen: feêzelraengel (Hushoven), motregen: motraengel (Hushoven), muggenpis: mögkepis (Hushoven), stofregen: BNO.  stoôfraengel (Hushoven), stuifregen: stoeëfraengel (Hushoven), zever: zeîver (Hushoven) motregen, fijne regen III-4-4
motregenen, licht regenen fiezelen: Opm. ook in de betekenis van: uit elkaar halen, zacht praten.  feêzele (Hushoven), miezeren: miezere (Hushoven), neetselen: neetsele (Hushoven), neetsele, ’t neetseltj (Hushoven), zeveren: zeîvere (Hushoven) miezelen, motregenen || motregen, het motregent (regen met heel fijne druppels). [DC 30 (1958)] III-4-4
mug mug: mök (Hushoven, ... ) mug || steekmug [DC 18 (1950)] III-4-2
muilband, bovenste band van de schoof kopband: kǫp˱[band] (Hushoven) Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b] I-4
muiltje muil: muilen (Hushoven), slof: sloeffe (Hushoven) Hoe noemt men de muilen? [DC 09 (1940)] III-1-3
muis muis: moês (Hushoven), mōēs (Hushoven) muis [DC 35 (1963)] III-4-2