id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
33381 | paardestal | paardsstal: pę ̞r(t)s[stal] (Hushoven) | De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6 |
29636 | paardetuig | getuig: gǝtȳx (Hushoven), tuig: tȳx (Hushoven) | De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10 |
24546 | paardezuring | strontblad: rumex obtusifolius stroóntblaat (Hushoven) | ridderzuring III-4-3 |
24362 | pad | pad: ped (Hushoven), zwelpad: zwelpet (Hushoven) | pad [DC 07 (1939)] III-4-2 |
24534 | paddestoel (alg.) | paddenkaas: peddekiës (Hushoven) | paddestoel III-4-3 |
24293 | paling, aal | aal: geen verschil aol (Hushoven), mv. äöl, dim. äölke aol (Hushoven), paling: ook: aol paoling (Hushoven) | aal, paling [DC 10 (1941)] || paling III-4-2 |
24489 | palmboompje | palm: pâllem (Hushoven) | palm III-4-3 |
33667 | pand van een weideperceel | bed: bed (Hushoven) | Gedeelte van een perceel weiland, of van weiland in het algemeen, dat zich bevindt tussen afwateringssloten. Het betreft uiteraard slechts laaggelegen weidegronden. [N 14, 61] I-8 |
32736 | pand, bed | bed: bęt (Hushoven), de volgende opgaven zijn meervoud będǝ(n) (Hushoven) | Een pand of bed is een deel van een (meest erg lange) akker of een smal stuk land tussen twee evenwijdige greppels. Vergelijk het lemma In Panden Ploegen. Panden zijn doorgaans kleiner van oppervlakte dan gewone percelen op drogere grond. Men onderscheidt soms brede en smalle akkerdelen. Waar de brede stukken panden heten, worden de smalle stukken bedden genoemd. Het omgekeerde is ook mogelijk. Met perken bedoelt men de brede stukken. Hieronder is van deze afzonderlijk te ploegen akkerdelen - voor zover mogelijk - de breedte in voren of meters vermeld. Omdat een akker meerdere panden of bedden omvat, zijn ook de verstrekte meervoudsvormen opgenomen. [N 11, 53a + b; N 11A, 122 add.; N 11A, 130 a + c; JG 1a + 1b + 1c + 2c; A 44, 21e] I-1 |
30223 | panlatten | deklatten: dɛklatǝ (Hushoven), panlatten: panlatǝ (Hushoven) | De horizontale latten waarop de dakpannen worden gelegd. De panlatten worden met hun breedste zijde op het dakbeschot of op de kepers gespijkerd. De onderste panlat dient groter in doorsnede te zijn. Er wordt daar dan ook meestal een dubbele panlat aangebracht of een panlat op zijn kant. Dit laatste werd in Q 121c 'een daklat hoogkant' ('eŋ dāxlats hūxkaŋk'), in L 385 en Q 15 een 'panlat op zijn hoge kant' (L 385: 'panlat ǫp ˲zǝnǝ hōgǝ kanjt'; Q 15: 'panlat ǫp ˲zǝn huǝgǝ k'njt') en in K 353 'een panlat op zijn kant' ('ǝn pánlát up ˲zønǝ kãnt') genoemd. Zie ook afb. 49p en 83a. [N F, 32a; N 54, 179; N 54, 180a; N 54, 180b; N 4A, 14b; monogr.] II-9 |