25200 |
vriezenx |
vriezen:
- Weerts (ook wel stadweerts genoemd): vruusj, vroeër, gevroeëre. - het Nederweerts en het Ospels: vrusj, vroôr, gevroôre. ps. JK nakijken!
vreeze (L289a Hushoven)
|
vriezen
III-4-4
|
20316 |
vrijgezel |
in het ossenboek staan:
dan zegt men: hae stieët int ossebook
hae stieët int ossebook (L289a Hushoven)
|
als een man 30 wordt en nog steeds geen verkering heeft
III-2-2
|
20276 |
vroedvrouw |
wijsvrouw:
wiesvrouw (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven)
|
hoe heet de baker of vroedvrouw? [DC 05 (1937)] || vroedvrouw; (gediplomeerde) vrouw die helpt bij bevalling [DC 12a (1943)]
III-2-2
|
19342 |
vrolijk |
vrolijk:
vroeëlik (L289a Hushoven)
|
vrolijk
III-1-4
|
20155 |
vrouw, vrouwspersoon |
vrouw:
vraw (L289a Hushoven),
vrouw (L289a Hushoven, ...
L289a Hushoven),
vrouwmens:
vrowmes (L289a Hushoven),
wijf:
wief (L289a Hushoven),
wiêf (L289a Hushoven)
|
vrouw || vrouw of meisje || vrouw; (bestaat er een afzonderlijk woord voor vrouw in de beteekenis van echtgenoote?) [DC 05 (1937)] || wijf
III-2-2
|
24354 |
vrouwelijk dier |
wijfje:
wiefke (L289a Hushoven)
|
wijfje, vrouwelijk dier
III-4-2
|
34059 |
vrouwelijk kalf |
vaarskalf:
vɛi̯s[kalf] (L289a Hushoven)
|
[N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.]
I-11
|
34390 |
vrouwelijk schaap in het algemeen |
germ:
gɛrm (L289a Hushoven),
ooi:
ōi̯ (L289a Hushoven)
|
De benamingen voor "vrouwelijk schaap" beantwoorden vooral aan de drie woordtypen ooi/ooitje, germ/germpje en het algemene woord schaap. Ten aanzien van het woordtype germ kan men opmerken dat het woord in nogal wat plaatsen kan duiden op het vrouwelijk schaap dat nog niet gelamd heeft. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; R 3, 35; A 4, 22b; AGV, m3; L 1a-m; L 5, 30a; L 29, 32; L 20, 22b; L B2, 318; monogr.; S 23, Q 113 add.]
I-12
|
34308 |
vrouwelijk varken |
zoog:
zuǝx (L289a Hushoven)
|
Vrouwelijk varken. Ten aanzien van gelt wordt opgemerkt dat het synoniem is met zeug (L 416), dat het een vrouwelijk, niet gedreven varken is (L 312, 353), dat het een vrouwelijk varken is dat niet dient voor de kweek (L 282, 286, 313, 315, 316, 354, 355, 356) of juist wel voor de kweek is bestemd (K 278). Verder kan het een oud woord zijn voor de zeug (L 354, 355) en kan het op een gesneden, vrouwelijk varken duiden (L 312). Oorspronkelijk duidde gelt op het gecastreerde vrouwelijk varken. In de loop van deze eeuw is men gelt ook gaan gebruiken voor het vrouwelijk varken. [L 20, 4a; L 14, 13; L 3, 2a; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; A 4, 4c; Wi 9; NE 1, 12; NE 2.I.8; AGV K1; R XII, 46; Gwn 5, 11; N M, 22 add.; N C, add.; Vld.; monogr.]
I-12
|
20467 |
vrouwziek |
ketser:
cf. WNT s.v. "ketsen (II)"= "jagen, aan-, op-, voortjagen"; WNT s.v. "ketser (II)"looper, zwierder, nachtlooper....
ketsert (L289a Hushoven),
veger:
vaeger (L289a Hushoven)
|
meisjesgek
III-2-2
|